In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 maart 2024 de maatregel opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft zijn beroep op 26 maart 2024 behandeld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet heeft betwist. De staatssecretaris heeft zware en lichte gronden aangevoerd die het risico op onttrekking aan het toezicht onderbouwen.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij detentieongeschikt is vanwege zijn psychische gesteldheid, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De staatssecretaris heeft voldoende onderzoek gedaan naar de detentiegeschiktheid van eiser en heeft vastgesteld dat de medische zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Eiser heeft niet aangetoond dat hij detentieongeschikt is, en zijn verklaring dat hij gezond is en geen medicijnen gebruikt, ondersteunt het oordeel van de staatssecretaris.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.