ECLI:NL:RBDHA:2024:4512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
30 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/5136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning en last onder dwangsom met betrekking tot een serre en dakterrassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een serre en dakterrassen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor legalisatie van de bouw van een serre met dakterras op de eerste verdieping en een dakterras op de derde verdieping van haar woning. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de omgevingsvergunning onvoldoende was gemotiveerd, vooral omdat de welstandscommissie het bouwplan passend achtte bij de omliggende bebouwing. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit, omdat verweerder niet had aangetoond dat het bouwplan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er concreet zicht op legalisatie was, wat betekende dat de last onder dwangsom ten onrechte was opgelegd. Eiseres had een groot belang bij het behoud van de serre, die al lange tijd aanwezig was en waarvoor zij aanzienlijke kosten zou moeten maken om deze te verwijderen. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Veldman en mr. V. Boender-Wiebenga).

Inleiding

1. Bij besluit van 15 februari 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder een aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning ter legalisering van de bouw van een serre met dakterras op de eerste verdieping en een dakterras op de derde verdieping van haar woning aan de [adres] te [plaatsnaam] geweigerd.
2. Bij besluit van 1 maart 2022 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd van € 7.500,- in verband met voornoemde uitgevoerde werkzaamheden.
3. Bij besluit van 18 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 ongegrond verklaard, de last onder dwangsom herroepen en een nieuwe last onder dwangsom opgelegd van € 2.500,- ten aanzien van de onvergunde serre op de eerste verdieping. De begunstigingstermijn is vastgesteld op zes weken na verzending van het bestreden besluit.
4. Bij besluit van 4 april 2023 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld met de handelingen die eiseres moet verrichten om aan de last onder dwangsom van 18 oktober 2022 te voldoen. Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
5. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
6. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [partner] , haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit zullen worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
9. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
9.1
Tijdens een controle op 17 september 2021 is door inspecteurs van de Haagse Pandbrigade geconstateerd dat aan de achterkant van de woning van eiseres op de eerste verdieping een serre met dakterras en op de derde verdieping een dakopbouw met dakterras zijn gerealiseerd, zonder over de benodigde omgevingsvergunning te beschikken.
9.2
Op 5 oktober 2021 is aan eiseres een concept last onder dwangsom opgelegd in verband met voornoemde uitgevoerde werkzaamheden.
9.3
Eiseres heeft op 14 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisatie van de uitgevoerde werkzaamheden. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
9.4
Bij het primaire besluit 1 is de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Aan de weigering ligt ten grondslag dat de bouw van de serre in strijd is met artikel 5, derde lid, onder a, van het bestemmingsplan “Vruchten- en Heesterbuurt” (bestemmingsplan). De aanbouw met serre bevindt zich namelijk buiten het bouwvlak en overschrijdt de hoogte van de bouwlaag van de begane grond van het hoofdgebouw. Daarnaast voldoet de aanvraag niet aan artikel 5, derde lid, onder f, van het bestemmingsplan. De toegestane hoogte van de hekwerken op de dakterrassen op de eerste en derde verdieping wordt namelijk overschreden.
9.5
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd van € 7.500,- in verband met voornoemde uitgevoerde werkzaamheden.
9.6
Bij besluit van 29 april 2022 is aan eiseres naar aanleiding van een aangepaste aanvraag een omgevingsvergunning verleend voor de dakterrassen op de eerste en derde verdieping met hekwerken van één meter hoog.
9.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd omdat de bouw van de serre en de hekwerken in strijd is met het bestemmingsplan. De serre is een aanbouw, die 2,3 meter buiten het bouwvlak ligt en de toegestane hoogte met 3,05 meter overschrijdt. De hekwerken op de dakterrassen op de eerste en derde verdieping zijn 1,9 meter respectievelijk 7,8 meter hoger dan de toegestane 3 meter. Verweerder is niet bereid om de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo te verlenen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verder heeft verweerder conform het advies van de bezwaarschriftencommissie de last onder dwangsom van 1 maart 2022 herroepen en een nieuwe last onder dwangsom opgelegd van € 2.500,- ten aanzien van de onvergunde serre op de eerste verdieping. In afwijking van het advies heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.
10. Eiseres betoogt op hierna te noemen gronden dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
11. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Overgangsrecht Omgevingswet
12. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Ook op de last onder dwangsom blijft, op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, de Wabo van toepassing, nu deze vóór 1 januari 2024 is opgelegd.
De weigering van de omgevingsvergunning
1) de serre
12.1
Eiseres stelt dat artikel 5, derde lid, onder a, van het bestemmingsplan niet van toepassing is en de serre dus ook niet hiermee in strijd kan zijn. Eiseres voert daartoe aan dat de serre geen aanbouw is, omdat de serre in functioneel opzicht niet ondergeschikt is aan de woning en vanuit de woonkamer direct bereikbaar is. Indien wel moet worden uitgegaan van strijd met artikel 5, derde lid, onder a, van het bestemmingsplan, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de serre niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het is onduidelijk welke stedenbouwkundige uitgangspunten ten grondslag liggen aan het advies van de afdeling Stedenbouw en Planologie. Eiseres stelt dat het feit dat de serre deels buiten het bouwvlak wordt gebouwd niet ruimtelijk onaanvaardbaar is. Het gaat verweerder immers slechts om het deel van de serre dat - in geringe mate - verder uitsteekt dan de andere uitbouwen in de woningrij. Bovendien acht de welstandscommissie de serre passend omdat er wordt aangesloten bij de omringende bebouwing. Verder voert eiseres aan dat ten behoeve van het pand aan de Mandarijnstraat 4 te Den Haag wel een omgevingsvergunning is verleend voor een aanbouw aan de achterzijde. Ook voert eiseres aan dat de serre al jarenlang aanwezig is en derden er in het uitoefenen van hun rechten niet door worden belemmerd. Tot slot moet volgens eiseres in de belangenafweging worden betrokken dat zij hoge kosten moet maken om de serre te verwijderen. Dit belang weegt volgens eiseres zwaarder dan het belang van verweerder bij verwijdering van de serre.
a) is de serre een aanbouw?
12.2
Op grond van artikel 5, derde lid, onder a, van het bestemmingsplan mogen aanbouwen worden gebouwd binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak en daarbuiten, met dien verstande dat een aanbouw op een afstand van ten minste twee meter achter de voorgevelrooilijn gesitueerd moet worden, de hoogte van de bouwlaag van de begane grond van het hoofdgebouw niet mag worden overschreden en het bebouwingspercentage van het totale bouwperceel niet meer mag bedragen dan 70%.
12.3
In artikel 1, onder a, van het bestemmingsplan wordt een ‘aanbouw’ gedefinieerd als ‘bebouwing ter uitbreiding en ten dienste van de hoofdbebouwing’.
12.4
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de serre geen aanbouw is in de zin van artikel 5, derde lid, onder a, van het bestemmingsplan verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 2004. [1]
12.5
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de serre moet worden aangemerkt als aanbouw, omdat de serre oorspronkelijk geen deel uitmaakte van het hoofdgebouw en nadien is aangebouwd.
12.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de serre moet worden aangemerkt als aanbouw. De serre is immers een uitbreiding van het hoofdgebouw (de woning) en staat ten dienste daarvan. De serre vergroot het woongenot. De definitie van aanbouw in artikel 1, onder a, van het bestemmingsplan vereist niet dat de bebouwing ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw om als aanbouw aangemerkt te worden. Deze definitie wijkt in zoverre af van de definitie van bijgebouw in het bestemmingsplan dat in de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2004 aan de orde was. Het beroep van eiseres op deze uitspraak baat eiseres daarom niet.
b) is de serre in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening?
12.7
Omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank de serre terecht als aanbouw heeft aangemerkt, en niet ter discussie staat dat deze aanbouw niet voldoet aan voornoemde regels van het bestemmingsplan, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouw van de serre niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
12.8
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
12.9
Verweerder baseert zijn standpunt op het (ongedateerde) advies van de afdeling Stedenbouw en Planologie. In het primaire besluit 1 heeft verweerder de volgende passage uit het advies opgenomen:

Omdat dit blok, zoals hierboven beschreven, zo’n specifieke opbouw heeft binnen deze buurt, is een voorstel voor een aanbouw op de eerste verdieping voorstelbaar, maar dan wel in lijn met de strook waarin bij de rest van deze rij aan de Mandarijnstraat al een aanbouw is gerealiseerd op de eerste en tweede verdieping. Het huidige voorstel gaat verder dan de aanbouwen van de rest van deze rij en is daarom niet akkoord
12.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat de Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie) het bouwplan wel passend acht bij de omliggende bebouwing. De welstandscommissie overweegt:
“De commissie kan instemmen met het voorstel. Zij acht de vormgeving van zowel de uitbouw in de vorm van een serre en het terras op de 1e verdieping, als het terras met toegang op de 3e verdieping passend. Er wordt voldoende bij de omringende bebouwing aangesloten.”
De welstandscommissie kijkt weliswaar vanuit een ander perspectief naar het bouwplan, maar de welstandstoets heeft juist op dit punt overlap met de toets van de stedenbouwkundige. De welstandscommissie kijkt immers ook naar de ligging van het bouwwerk ten opzichte van de omliggende bebouwing en heeft expliciet overwogen dat het bouwplan daarbij aansluit. Bovendien is niet duidelijk waarom de afdeling Stedenbouw en Planologie deze denkbeeldige lijn (de strook) als stedenbouwkundig uitgangspunt heeft genomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting een luchtfoto heeft laten zien, waarop te zien is dat buiten deze lijn bij andere woningen ook al bouwwerken zijn gebouwd. Het betreft weliswaar kleinere bouwwerken die mogelijk al vanaf de bouw aanwezig zijn, maar dat neemt niet weg dat deze bouwwerken de denkbeeldige lijn doorbreken.
12.11
Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, is het belang bij het verkleinen van de serre ook onvoldoende gemotiveerd. Daartegenover staat dat eiseres er een groot belang bij heeft dat de serre in de huidige vorm behouden blijft. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het slopen en herbouwen haar € 35.000 zal kosten. Verder staat de serre er al vijfendertig jaar, zijn er geen klachten over ingediend en is er geen verzoek om handhaving gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank valt gelet op het vorenstaande niet in te zien welk reëel belang ermee is gediend om de serre met negentig centimeter in te korten.
12.12
Gelet op het voorgaande is het besluit onvoldoende gemotiveerd en zijn de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal het bestreden besluit op dit punt vernietigen. De rechtbank komt daarom niet toe aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2) het hekwerk op het dakterras op de eerste verdieping
12.13
Op grond van artikel 5, derde lid, onder f, van het bestemmingsplan mag de hoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de overige doeleinden binnen de bestemming wonen niet meer bedragen dan drie meter.
12.14
Tussen partijen is niet in geschil dat het hekwerk op het dakterras op de eerste verdieping de op grond van artikel 5, derde lid, onder f, van het bestemmingsplan maximale toegestane hoogte overschrijdt en dus in strijd is met het bestemmingsplan.
12.15
Eiseres stelt dat het hekwerk op het dakterras op de eerste verdieping voor legalisering in aanmerking komt, omdat het hekwerk qua hoogte niet afwijkt van andere hekwerken in de omgeving. Voor zover die wel zijn vergund, is het niet legaliseren van het hekwerk van eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft belang bij een hoger hekwerk op de eerste verdieping vanwege veiligheid en privacy.
12.16
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat andere hogere hekwerken in de omgeving zijn vergund. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
12.17
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat het hekwerk noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid. Ter plekke is een hekwerk tot één meter toegestaan. Daarmee kan de veiligheid worden geborgd. Daarnaast is op grond van vaste rechtspraak een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent aan het wonen in een stad. [2]
De last onder dwangsom
a) Ontvankelijkheid beroep
12.18
Verweerder stelt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep voor zover dat zich richt tegen de last onder dwangsom die is opgelegd bij het bestreden besluit. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat de ingebrekestelling en het beroep niet tijdig beslissen alleen zien op het uitblijven een beslissing op het bezwaar tegen de weigering van de omgevingsvergunning en eiseres niet (afzonderlijk) beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de last onder dwangsom.
12.19
De rechtbank overweegt dat een beroep op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit. Het bestreden besluit ziet op de bezwaren van eiseres tegen de weigering van de omgevingsvergunning én op de bezwaren van eiseres tegen het opleggen van de last onder dwangsom. Daarom heeft het beroep van eiseres mede betrekking op de last onder dwangsom. Overigens zijn de beroepsgronden die zien op de last onder dwangsom ook binnen de daarvoor geldende termijn ingediend. Reeds daarom is eiseres ontvankelijk in haar beroep voor zover dat zich richt tegen de last onder dwangsom.
b) De last onder dwangsom
12.2
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een overtreding, omdat de bouw van de serre en de hekwerken in strijd is met het bestemmingsplan. Ook staat niet ter discussie dat eiseres overtreder is. De vraag die moet worden beantwoord is of er ten aanzien van de serre concreet zicht op legalisatie was. Indien dat het geval was, had verweerder van handhaving met betrekking tot de serre moeten afzien en is de last onder dwangsom in zoverre ten onrechte opgelegd. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat de last onder dwangsom onduidelijk is geformuleerd, zowel ten aanzien van de serre als de hekwerken op de eerste en derde verdieping.
i) Onduidelijkheid last
12.21
Eiseres stelt dat in het bestreden besluit niet duidelijk wordt aangegeven wat eiseres moet doen om aan de last onder dwangsom te voldoen en zo te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd.
12.22
In het bestreden besluit is het volgende vermeld:

Daarom herroepen wij het bestreden besluit en besluiten wij:
- het besluit van 1 maart 2022 met kenmerk 202117272/8220902 in te trekken;
- bij dit besluit een dwangsom op te leggen van € 2.500,00 ten aanzien van de onvergunde serre op de eerste verdieping;
- de begunstigingstermijn vast te stellen op 6 weken na verzending van dit besluit.”
In het wijzigingsbesluit is het volgende vermeld:

Wij herhalen hierbij de herroeping en vullen deze als volgt aan:
De serre op de 1e verdieping dient te worden verwijderd en de hekwerken van de vergunde dakterrassen op de 1e en 3e verdieping moeten worden teruggebracht tot
1 m boven het niveau van het betreffende dakterras.
De genoemde dwangsom geldt ten aanzien van de serre inclusief de bedoelde hekwerken.”
12.23
De rechtbank is van oordeel dat de last onder dwangsom ten aanzien van de serre en de hekwerken onvoldoende duidelijk is geformuleerd. Ook na de aanvulling van het bestreden besluit wordt niet voldaan aan de vereisten die daaraan moeten worden gesteld. In de eerste plaats is niet vermeld welk voorschrift is overtreden. In de tweede plaats is in eerste instantie geen last opgelegd, maar uitsluitend bepaald dat een dwangsom wordt opgelegd. In de derde plaats worden in het wijzigingsbesluit weliswaar herstelmaatregelen genoemd, maar die worden dwingend voorgeschreven en dat is niet in overeenstemming met vaste rechtspraak. Eiseres moet immers de mogelijkheid krijgen om zelf te bepalen hoe zij uitvoering wenst te geven aan de last. [3] Tot slot wordt in het wijzigingsbesluit een herstelmaatregel ten aanzien van de hekwerken op de dakterrassen op de eerste en derde verdieping genoemd, terwijl het bestreden besluit uitsluitend ziet op de serre op de eerste verdieping. De beroepsgrond slaagt. Reeds daarom komen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit (ook op dit punt) voor vernietiging in aanmerking.
ii) Concreet zicht op legalisatie
12.24
Nu het bestreden besluit ten aanzien van de weigering van de omgevingsvergunning voor de serre onvoldoende is gemotiveerd, is ook de last onder dwangsom op dit punt ten onrechte opgelegd. Op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom was immers een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisatie van de serre. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder het besluit tot weigering van deze omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd. Nu verweerder geen andere redenen heeft gegeven waarom hij niet wenst mee te werken aan legalisatie, was sprake van concreet zicht op legalisatie. Ook om deze reden moeten het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit worden vernietigd.
Vergoeding kosten van bezwaar
12.25
Eiseres stelt dat zij recht heeft op een vergoeding van de kosten die zij gemaakt heeft ten behoeve van haar bezwaar tegen de oplegging van de last onder dwangsom in het primaire besluit 2, omdat die last onder dwangsom in het bestreden besluit is ingetrokken.
12.26
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
12.27
Eiseres heeft in haar bezwaarschrift niet verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Reeds om die reden komt zij op grond van voornoemd artikel niet in aanmerking voor vergoeding van deze kosten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Scheurvorming in het dak op de eerste verdieping
12.28
Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit in strijd met artikel 5:9, onder a, van de Awb niet heeft aangegeven waarom de last onder dwangsom in het primaire besluit 2 mede betrekking had op de scheurvorming in het dak op de eerste verdieping.
12.29
De rechtbank stelt vast dat verweerder de last onder dwangsom in het primaire besluit 2 bij het bestreden besluit heeft ingetrokken. Dit betoog ziet dus niet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
griffier rechter
de rechter is buiten staat om de uitspraak te
tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AbRvS 21 april 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO7965.
2.AbRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1821.
3.AbRvS 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1218.