ECLI:NL:RVS:2019:1821

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
201805063/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor zorgappartementen in Ede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 8 mei 2018 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de omgevingsvergunning die op 8 mei 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Ede is verleend aan Zorg ID B.V. voor de realisatie van 38 zorgappartementen met psychogeriatrische zorg op het perceel Louise Henriëttelaan 37 te Ede. De appellant is van mening dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat het project in strijd is met het bestemmingsplan en omdat de balkons van de appartementen een inbreuk op zijn privacy vormen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college de vergunning terecht heeft verleend, omdat het bestemmingsplan in rechte vaststaat en de aanvraag aan dit bestemmingsplan is getoetst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 februari 2019 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als vertegenwoordigers van het college en Zorg ID aanwezig waren. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201805063/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2018 in zaken nrs. 17/5285, 17/5324, 17/5338, 17/5341 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft het college aan Zorg ID B.V. (hierna: Zorg ID) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 38 zorgappartementen met psychogeriatrische zorg op het perceel Louise Henriëttelaan 37 te Ede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 augustus 2017 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Zorg ID hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M.C.L. van den Broeke, zijn verschenen. Voorts is daar Zorg ID, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S.W. Derksen, advocaat te Utrecht, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Zorg ID exploiteert op het perceel een verzorgingshuis, het Maanderzand, en twee gebouwen, de zogenoemde Cavaljéflats, met in totaal 36 zelfstandige wooneenheden.
De aanvraag om omgevingsvergunning van Zorg ID dateert van 23 december 2016 en voorziet volgens het aanvraagformulier, voor zover thans van belang, in de nieuwbouw van twee zorgcomplexen, die volgens de tekeningen bij de aanvraag zijn aangeduid als gebouw A en gebouw B.
Deze gebouwen bieden plaats aan 38 levensloopbestendige seniorenwoningen, met op de begane grond ruimte voor dementerende ouderen. De begane grond zal worden ingericht voor 22 psychogeriatrische plaatsen, verdeeld over 3 kleinschalige woongroepen. In de 38 appartementen zal zorg worden geleverd.
2.    Ten behoeve van de realisering van het project heeft de gemeenteraad van Ede op 21 november 2013 het bestemmingsplan "Ede, Het Maanderzand en Cavaljéflats" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijk". Het bestemmingsplan staat in rechte vast.
3.    Niet in geschil is dat het project in strijd is met het bestemmingsplan, onder meer omdat de gebouwen de maximale bouwhoogte van 9 meter zoals aangegeven op de verbeelding met 31,8 cm overschrijden. Voorts kunnen volgens artikel 2.3 van de planregels ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen, zoals balkons, alleen buiten beschouwing worden gelaten als de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m. De balkons hebben een diepte van 1,73 m.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, het maken van een uitweg en het vellen van houtopstand.
4.    [appellant] kan zich niet met het project verenigen omdat hij vreest voor aantasting van zijn woongenot en privacy, gelet op de aan de gebouwen voorziene balkons die zicht geven op de achtergelegen achtertuinen, waaronder die van hem. Niet in geschil is dat zijn perceel grenst aan het perceel waarop het project is voorzien en dat de afstand van de betreffende balkons tot aan de grens van zijn achtertuin ongeveer 8 meter bedraagt.
Het hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beoogd gebruik van het project anders is dan in de aanvraag vermeld. Hij voert daartoe aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de zorgappartementen in de toekomst zullen worden verhuurd aan andere doelgroepen dan bij de aanvraag is beoogd. [appellant] heeft daartoe voorbeelden van andere projecten in de gemeente genoemd waarbij dat volgens hem nu ook al het geval is. Verder voert hij aan dat volgens het gemeentelijk ouderenbeleid dat in 2015 van kracht is geworden, in Ede geen behoefte bestaat aan aanleunwoningen met een zorgindicatie. De vraag naar dergelijke voorzieningen is volgens hem juist aanzienlijk teruggelopen, omdat het volgens dit beleid de bedoeling is dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen.
5.1.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Er is strijd met de bestemming indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen vanwege ander beoogd gebruik dan in de aanvraag is vermeld. Het college heeft in de stelling van [appellant] dat aan de zorgwoningen geen behoefte bestaat, geen aanleiding hoeven zien voor de aanname dat het beoogd gebruik anders is dan in de aanvraag is vermeld. Voor het ter discussie stellen van de behoefte aan het project is in deze procedure geen plaats. [appellant] had dit in een eventuele procedure tegen de vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde kunnen en moeten stellen. Nu het bestemmingsplan in rechte vaststaat en dit de zorgwoningen toestaat, moet het college de aanvraag om omgevingsvergunning aan dit bestemmingsplan toetsen.
De rechtbank heeft verder de stelling van [appellant] dat zich bij andere zorgcomplexen reeds ander dan aanvankelijk beoogd gebruik voordoet, wat daarvan zij, terecht onvoldoende geacht voor het oordeel dat in dit geval het beoogde gebruik van het zorgcomplex ook niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de balkons 1,73 m diep zijn, niet aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Volgens [appellant] heeft die omstandigheid tot gevolg dat bewoners nu op de balkons kunnen verblijven waardoor de privacy en het woongenot in de achtergelegen achtertuinen ernstig wordt aangetast. Hij voert daartoe aan dat deze diepte van de balkons een geheel ander en intensiever gebruik van de balkons mogelijk maakt, dan was bedoeld bij de totstandkoming van het bestemmingsplan ten behoeve van het project.
6.1.    Niet in geschil is dat voor de diepte van de balkons van 1,73 m een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan is vereist.
Het college heeft deze vergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht verleend.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de door het college bij het besluit gemaakte belangenafweging niet deugdelijk is. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat het college aan het belang van de toekomstige bewoners van de zorgappartementen bij een reële mogelijkheid om bij hun woning in de buitenlucht te verblijven, een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van de omwonenden bij het behoud van privacy in hun achtertuinen. De rechtbank heeft daarbij kunnen betrekken dat het bestemmingsplan reeds buitenruimten met zicht op de achtertuinen bij de zorgwoningen toestaat en dat een afstand tussen de tuinen en balkons bestaat die in het centrum van een stad niet ongebruikelijk is. Hierbij kan voorts in aanmerking worden genomen dat zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 4 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0760), aan het wonen in een verstedelijkte omgeving een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent is. Deze aantasting van de privacy heeft de rechtbank niet zodanig hoeven achten dat daardoor het college niet in redelijkheid tot het besluit had mogen komen.
Het betoog faalt.
7.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend, omdat daarbij niet kan worden voldaan aan de parkeereis voor het project. Hij voert daartoe aan dat de eis van ten minste 65 parkeerplaatsen, die in artikel 3.5 van de planregels wordt genoemd, niet op juiste wijze tot stand is gekomen. Een aantal van 65 plaatsen voldoet volgens [appellant] niet, omdat daarop bij de totstandkoming van het bestemmingsplan een reductie met 13 parkeerplaatsen is toegepast, die volgens de "Nota parkeernormering Ede" (hierna: de Nota) niet mocht worden toegepast. De parkeerbehoefte is alleen daarom al 13 plaatsen meer. Daarnaast kunnen 6 van de plaatsen die volgens de inrichtingsschets bij de aanvraag zullen worden aangelegd, in de praktijk niet worden aangelegd, omdat de ruimte daartoe ontbreekt, aldus [appellant]. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat 7 bestaande parkeerplaatsen komen te vervallen, die volgens de Nota moeten worden gecompenseerd.
7.1.    Ook voor de parkeerbehoefte die samenhangt met het project, geldt dat deze, gelet op het bepaalde in artikel 3.5 van de planregels, bij de totstandkoming van het bestemmingsplan reeds is berekend en vastgesteld. Nu het bestemmingsplan in rechte vaststaat, bestaat geen ruimte om in deze procedure de wijze waarop bij de totstandkoming van het bestemmingsplan het benodigde aantal van 65 parkeerplaatsen is berekend, ter discussie te stellen.
De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat 7 parkeerplaatsen meer aanwezig moeten zijn, omdat deze vanwege het vervallen daarvan moeten worden gecompenseerd. Het college heeft daarover ter zitting toegelicht dat het hierbij gaat om 7 parkeerplaatsen die door het appartementencomplex ‘Oranienburg’ werden gebruikt. Omdat die komen te vervallen, wordt daarvoor volgens het college een andere oplossing gezocht. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat deze parkeerplaatsen, die werden gebruikt ten behoeve van een ander complex, niet bij dit bouwplan gecompenseerd hoeven te worden.
Volgens de aanvraag en de bijbehorende stukken zullen 67 parkeerplaatsen worden aangelegd ten behoeve van het zorgcomplex waarvoor de vergunning is verleend. Dit is derhalve voldoende. Voor het oordeel dat verschillende van deze bij de omgevingsvergunning voorziene parkeerplaatsen feitelijk niet kunnen worden aangelegd en de vergunning daarom niet had mogen worden verleend, zoals [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. Zij heeft daarbij terecht overwogen dat indien die situatie zich zou voordoen, het college handhavend kan optreden. [appellant] kan daartoe in dat geval bij het college een verzoek indienen.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019
641.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…);
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. (…);
e. t/m i (…).
Artikel 2.2, eerste lid:
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
a. t/m d (…);
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
f. (…);
g. houtopstand te vellen of te doen vellen,
h. t/m k. (…);
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.12, eerste lid:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. (…);
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. (…).
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en onder 4:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
Bestemmingsplan "Ede, Het Maanderzand en Cavaljéflats"
Artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels:
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen uitsluitend in de vorm van een zorginstelling met een verpleeg- en verzorgingshuis, intramurale woningen en aanleunwoningen.
Artikel 2.3:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, zoals:
- dakkapellen met een maximale breedte van 50% van de gevelbreedte;
- plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Artikel 3.2.1:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
b (…);
c. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.
d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
e. (…).
Artikel 3.5:
Het gebruik van het perceel overeenkomstig de bestemming is alleen toegestaan indien er op eigen terrein en volgens de geldende gemeentelijke parkeernormering ten minste 65 parkeerplaatsen worden aangelegd en in stand gehouden.