ECLI:NL:RBDHA:2024:4508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9123 E.A.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelanders uit Oekraïne met tijdelijk verblijfsrecht

Op 29 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak die betrekking heeft op derdelanders uit Oekraïne die tijdelijk verblijfsrecht hebben. De voorzieningenrechter was niet in staat om tijdig afzonderlijke beslissingen te nemen op 95 lopende verzoeken om voorlopige voorzieningen. Daarom heeft hij besloten om in één uitspraak alle zaken af te doen. De terugkeerbesluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid worden geschorst, maar de verzoeken om behoud van opvang en werk worden afgewezen.

De uitspraak betreft de vraag of derdelanders uit Oekraïne, die voor 2 april 2024 in Nederland verblijven, hun verblijf mogen voortzetten in afwachting van hun procedure bij de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat de verzoekers per 2 april 2024 de opvang van de gemeente moeten verlaten en mogelijk kunnen worden uitgezet. De voorzieningenrechter heeft eerder al geoordeeld dat de terugkeerbesluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat de vreemdelingen niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun persoonlijke omstandigheden toe te lichten.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen gedeeltelijk toegewezen, maar de verzoeken om het recht op opvang en het recht om te werken zonder tewerkstellingsvergunning zijn afgewezen. Dit is ongunstig voor de derdelanders, maar gezien het aantal procedures was het niet mogelijk om in elke individuele zaak een zitting te houden. De staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 875,00 per verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: zie de bijlage bij deze uitspraak

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

95 verzoekers
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of ‘derdelanders’ uit Oekraïne die daar een tijdelijk verblijfsrecht hadden, na 2 april 2024 nog in Nederland mogen blijven in afwachting van hun procedure bij de rechtbank. De voorzieningenrechter beslist in deze uitspraak in één keer in de zaken van een grote groep derdelanders, zodat zij tijdig op de hoogte kunnen zijn van hun rechten en plichten.
2. Derdelanders die na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne naar Nederland zijn gevlucht, kregen hier tijdelijke bescherming op grond van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Het gaat in deze uitspraak om de groep van derdelanders die zich vóór 19 juli 2022 in de basisregistratie personen hebben ingeschreven en aan wie de staatssecretaris onlangs een (nieuw) terugkeerbesluit heeft opgelegd, ná de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:32).
3. Velen van deze groep hebben bij de rechtbank Den Haag beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en velen hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om in afwachting van de beroepsprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Bij de zittingsplaats Utrecht zijn op dit moment 95 van dit soort verzoeken om een voorlopige voorziening geregistreerd.
4. De voorzieningenrechter van deze zittingsplaats is niet in staat om tijdig, voor dit weekend, afzonderlijke beslissingen te nemen op deze verzoeken en die naar hen te versturen. Om deze reden doet de voorzieningenrechter in één uitspraak alle lopende verzoeken af. Het is bovendien onmogelijk om deze zaken voor 2 april 2024 op een zitting te behandelen. Er is dan ook sprake van onverwijlde spoed in de zin van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan een zitting achterwege blijft.
5. Deze uitspraak wordt vandaag gepubliceerd op rechtspraak.nl. In de bijlage bij deze uitspraak staan alle zaaknummers waarop deze uitspraak betrekking heeft. Derdelanders die een verzoek om voorlopige voorziening hebben gedaan dat aan deze zittingsplaats is toegedeeld, hebben eerder al een bevestiging ontvangen met een zaaknummer. Aan de hand daarvan kunnen zij nagaan of deze uitspraak ook geldt voor hun procedure.
6. De lijst met zaaknummers in de bijlage is bijgewerkt voor verzoeken die tot enkele dagen geleden zijn gedaan. Er zijn daarnaast nog recente verzoeken die wel al zijn gedaan, maar die nog niet administratief zijn verwerkt bij de rechtbank. Op die verzoeken zal de voorzieningenrechter later beslissen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. Verzoekers hebben een spoedeisend belang bij een snelle beslissing van de voorzieningenrechter, omdat zij per 2 april 2024 de opvang van de gemeente moeten verlaten én omdat zij kunnen worden uitgezet naar de landen die in de aan hen gerichte terugkeerbesluiten zijn opgenomen. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn niet allemaal precies gelijk, maar gaan in hoofdlijn steeds over een van of allebei van de volgende verzoeken:
  • een verzoek om het terugkeerbesluit te schorsen, zodat de derdelander niet kan worden uitgezet uit Nederland;
  • een verzoek om te bepalen dat alle rechten op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming voorlopig behouden blijven, waaronder het recht op opvang en het recht om te mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning.
Beslissing over de terugkeerbesluiten
8. De voorzieningenrechter heeft eerder deze maand al beslist over drie vergelijkbare verzoeken om een voorlopige voorziening, in de uitspraken van 4 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2785 tot en met -:2787). In die uitspraken wilde de voorzieningenrechter niet vooruit lopen op de vraag hoe de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 zich verhoudt tot de daarna genomen terugkeerbesluiten, omdat die vraag vóór 2 april 2024 in bodemzaken beantwoord zou worden door – onder andere – deze zittingsplaats.
9. Dat antwoord heeft deze zittingsplaats van de rechtbank inmiddels gegeven, in twee uitspraken van 26 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4210 en -:4212). In deze uitspraken heeft deze zittingsplaats geoordeeld dat zij niet afwijkt van het oordeel van de Afdeling over het eindigen van het tijdelijke verblijfsrecht. Er is daarom een grondslag voor het opleggen van een terugkeerbesluit. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de terugkeerbesluiten in die twee zaken onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat de vreemdelingen niet in de gelegenheid zijn gesteld om ten aanzien van de (voorgenomen) terugkeerverplichting hun persoonlijke omstandigheden toe te lichten en er geen weging van daaruit volgende belangen heeft plaatsgevonden.
10. Het grootste deel van de nu voorliggende verzoeken om voorlopige voorziening heeft betrekking op dezelfde situatie als die waarover deze zittingsplaats van de rechtbank op 26 maart 2024 heeft geoordeeld: het gaat om derdelanders die zijn gevlucht vanuit Oekraïne en aan wie een terugkeerbesluit is opgelegd, zonder dat zij de kans hebben gehad om hun persoonlijke omstandigheden ten aanzien van de (voorgenomen) terugkeerverplichting toe te lichten. In de beroepen tegen de terugkeerbesluiten en in de verzoeken om voorlopige voorziening voeren de derdelanders dit in de meeste gevallen ook aan.
11. In het verlengde van de uitspraken van 26 maart 2024 oordeelt de voorzieningenrechter nu dat de terugkeerbesluiten in de hier voorliggende zaken onrechtmatig zijn, voor zover de derdelanders niet de gelegenheid hebben gehad om hun persoonlijke omstandigheden ten aanzien van de (voorgenomen) terugkeerverplichting toe te lichten. Het belang dat de derdelanders hebben om de staatssecretaris aan de hand van een dergelijke toelichting alsnog ervan te overtuigen dat een terugkeerbesluit moet worden ingetrokken, weegt zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om direct vanaf 2 april 2024 tot uitzetting van deze derdelanders over te kunnen gaan. Er is daarom sprake van onverwijlde spoed die gelet op de betrokken belangen vereist dat de terugkeerbesluiten bij wijze van voorlopige voorziening worden geschorst in afwachting van de behandeling van de beroepen.
12. Het schorsen van de terugkeerbesluiten is gunstig voor de derdelanders. Ondanks dat er geen zitting is geweest waarop zij hun verzoek konden toelichten, worden zij in zoverre dan ook niet in hun belangen geschaad. Als de staatssecretaris echter van oordeel is dat zijn belangen in een specifiek geval maken dat een terugkeerbesluit níet had moeten worden geschorst, dan kan hij de voorzieningenrechter een verzoek doen om de getroffen voorlopige voorziening voor dat specifieke geval op te heffen, op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Een dergelijk verzoek zal in beginsel op een zitting worden behandeld.
Beslissing over opvang en werken zonder tewerkstellingsvergunning
13. Voor de verzoeken die ertoe strekken dat het recht op opvang blijft bestaan en dat derdelanders kunnen blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning oordeelt de voorzieningenrechter anders. Daarover heeft hij in de uitspraken van 4 maart 2024 immers al overwogen dat er met de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de hoogste nationale vreemdelingenrechter ligt waaruit volgt dat het uit de Richtlijn Tijdelijke Bescherming voortvloeiende recht op opvang en recht om te werken zonder tewerkstellingsvergunning van rechtswege eindigt vanaf 4 maart 2024. In de uitspraken van 26 maart 2024 heeft deze zittingsplaats van de rechtbank evenmin reden gezien om daarvan af te wijken. Wat de derdelanders hiertegen aanvoeren, heeft daarom weinig kans van slagen, zodat er geen gewicht kan worden toegekend aan hun belangen om toch opvang te behouden en te mogen blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning. De daarop gerichte verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.
14. Het afwijzen van het verzoek om te bepalen dat het recht op opvang blijft bestaan en dat er zonder tewerkstellingsvergunning kan worden gewerkt, is ongunstig voor de derdelanders. Het is gelet op het grote aantal procedures echter niet mogelijk om in iedere individuele zaak hierover alsnog een zitting te houden. Als een van de verzoekers geen opvang meer krijgt en niet meer kan werken zonder tewerkstellingsvergunning terwijl diegene meent vanwege zéér bijzondere, op hem of haar toegespitste, omstandigheden daar wél recht op te hebben en hij of zij in een spoedeisende situatie terecht komt, kan diegene opnieuw verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Als deze bijzondere, op een specifieke derdelander betrekking hebbende, omstandigheden worden onderbouwd dan zal een dergelijk verzoek in beginsel op een zitting worden behandeld.
Afwijkende situaties
15. Het is onmogelijk om tijdig alle verzoeken afzonderlijk te bekijken. Daardoor is het mogelijk dat er in deze uitspraak ook wordt beslist op verzoeken om voorlopige voorziening waarin de situatie afwijkt van de hiervoor beschreven situaties over de zorgvuldigheid van de terugkeerbesluiten en over het recht op opvang en het recht om te mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning.
16. In de eerste plaats is het mogelijk dat er in de bijlage van deze uitspraak zaaknummers voorkomen van zaken waarin aan een vreemdeling een terugkeerbesluit is opgelegd, terwijl die vreemdeling geen uit Oekraïne gevluchte derdelander is. Zo’n procedure gaat dan niet over de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, maar is terecht gekomen in de grote stroom van zaken die daar wel over gaan. In deze gevallen hebben de vreemdelingen geluk doordat hun terugkeerbesluiten met deze uitspraak worden geschorst en zij niet kunnen worden uitgezet. De belangen van de vreemdelingen worden daarmee niet geschaad. Als dit zich voordoet en als de staatssecretaris een concreet voornemen heeft om een vreemdeling uit te zetten, dan kan hij ook dan de voorzieningenrechter verzoeken om de getroffen voorziening voor dat specifieke geval op te heffen.
17. In de tweede plaats is het mogelijk dat er in de bijlage van deze uitspraak zaaknummers voorkomen van zaken waarin een vreemdeling niet alleen vindt dat hij of zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt wegens het zijn van derdelander met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne, maar óók omdat hij of zij op een andere grondslag onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, bijvoorbeeld omdat diegene de partner is van een vreemdeling met de Oekraïense nationaliteit. In deze gevallen hebben de vreemdelingen mogelijk, in afwijking van deze uitspraak, tóch recht op opvang en recht om te werken zonder tewerkstellingsvergunning. Als een van de verzoekers in die situatie verkeert, kan diegene opnieuw verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.
Proceskosten
18. Alle verzoekers hebben zich laten bijstaan door een advocaat. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken gedeeltelijk toewijst, veroordeelt hij de staatssecretaris in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 per verzoeker (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • bepaalt dat het de staatssecretaris wordt verboden om verzoekers uit te zetten;
  • wijst de verzoeken af voor zover deze zien op het behouden van de rechten op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (verzoekers hebben dus géén recht om te werken zonder tewerkstellingsvergunning en géén recht op opvang van de gemeente uit hoofde van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming);
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 875,00 per verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024.
griffier voorzieningenrechter

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

NL24.9123
NL24.7419
NL24.7785
NL24.8141
NL24.8782
NL24.10054
NL24.10087
NL24.10131
NL24.5296
NL24.6185
NL24.6188
NL24.6653
NL24.7094
NL24.7523
NL24.7657
NL24.7658
NL24.7730
NL24.7749
NL24.7816
NL24.7875
NL24.8127
NL24.8153
NL24.8155
NL24.8157
NL24.8217
NL24.8267
NL24.8476
NL24.8651
NL24.8278
NL24.8802
NL24.8452
NL24.8810
NL24.8536
NL24.8925
NL24.8933
NL24.8975
NL24.8720
NL24.8789
NL24.8775
NL24.9032
NL24.9036
NL24.9123
NL24.9125
NL24.9205
NL24.9228
NL24.9231
NL24.9282
NL24.9283
NL24.9286
NL24.9291
NL24.9333
NL24.9334
NL24.9337
NL24.9338
NL24.9356
NL24.9378
NL24.9452
NL24.9453
NL24.9492
NL24.9495
NL24.9507
NL24.9623
NL24.9546
NL24.9719
NL24.9743
NL24.9775
NL24.9788
NL24.9858
NL24.9970
NL24.10081
NL24.10415
NL24.10874
NL24.10962
NL24.11041
NL24.11113
NL24.11115
NL24.11117
NL24.11247
NL24.11750
NL24.12610
NL24.11935
NL24.11988
NL24.11992
NL24.12492
NL24.1013
NL24.12367
NL24.13361
NL24.13036
NL24.12935
NL24.12852
NL24.12358
NL24.12351
NL24.12253
NL24.12099
NL24.12097