In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse man met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne, tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser had tijdelijke bescherming gekregen op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming na zijn vlucht naar Nederland vanwege de oorlog in Oekraïne. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke bescherming van eiser van rechtswege is geëindigd op 4 maart 2024, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf heeft en dat het terugkeerbesluit onterecht is opgelegd, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden te presenteren. De rechtbank erkent dat de staatssecretaris hem niet voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn situatie toe te lichten, maar oordeelt dat dit gebrek niet heeft geleid tot schade voor eiser, aangezien hij alsnog zijn omstandigheden heeft kunnen inbrengen tijdens de procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar kent eiser wel een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om vreemdelingen in voldoende mate de kans te geven hun persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen, maar bevestigt ook de geldigheid van het terugkeerbesluit in dit geval.