Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een etage-flat uit 1962 met een berging en een dakterras. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 72 m².
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 210.000. Daartoe voert hij – samengevat – aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van te hoge KOUDV-factoren. Verweerder heeft volgens eiser het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur geschonden. Daarnaast stelt eiser dat verweerder het motiveringsbeginsel heeft geschonden en dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte geen taxatiematrix en grondstaffel heeft verstrekt. De gemachtigde van eiser in de beroepsfase stelt ook dat hij ten onrechte geen taxatieverslag heeft ontvangen in de bezwaarfase.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag, een matrix en iWOZ-rapporten overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 271.314.
Verzoek tot uitstel van de zitting
4. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank bij brieven van 16 oktober 2023 en 13 november 2023 om uitstel van de zitting verzocht omdat er, naar hij stelde, op 7 december 2023 al zittingen bij andere gerechten waren gepland van zaken van andere cliënten van zijn kantoor. Daarbij heeft de gemachtigde een grote hoeveelheid verhinderdata voor de aankomende periode vermeld. Bij brieven van 19 oktober 2023 en 17 november 2023 heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen omdat de gemachtigde van eiser niet onder aanvoering van gewichtige redenen heeft aangegeven waarom hij niet op de zitting van 7 december 2023 aanwezig kon zijn.De enkele stelling dat op deze dag reeds zittingen waren gepland bij andere gerechten, is hiervoor onvoldoende. Hij kan zich immers laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot. Bovendien maakte de geringe beschikbaarheid van de gemachtigde het onmogelijk om binnen afzienbare tijd een andere geschikte dag te vinden waarop de zaak zou kunnen worden behandeld.
Beoordeling van de waarde van de woning
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.
7. De enkele stelling van eiser dat de waarde van de woning moet worden verlaagd vanwege de ondergemiddelde staat van de woning doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de woning na aankoop in 2015 is opgeknapt: er zijn een nieuwe keuken en badkamer geplaatst, schilder- en stucwerk zijn vernieuwd en leidingen en elektra zijn vervangen. Verweerder heeft de kwaliteit/luxe daarom terecht als bovengemiddeld gewaardeerd.
Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur
8. Eiser heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel beschermt gelijke gevallen tegen een ongelijke behandeling. Nu de kwaliteit van de woning bovengemiddeld is, is deze woning niet (nagenoeg) identiek aan de door eiser aangedragen buurwoningen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de buurwoningen huurwoningen in mindere staat zijn of woningen van gemiddelde staat. Daarmee faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel omdat verweerder volgens hem geen gebruik heeft gemaakt van een modelmatige waardebepaling. De rechtbank volgt dit betoog niet. De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer geen specifiek model voor. Verweerder heeft hier dus enige vrijheid in, mits hij gebruikmaakt van de voorgeschreven vergelijkingsmethode. Uit de matrix blijkt dat de waarde van de woning is vastgesteld door middel van deze vergelijkingsmethode en aldus voldoet.
9. Volgens (de huidige gemachtigde van) eiser heeft verweerder in de bezwaarfase ten onrechte geen taxatiematrix en grondstaffel verstrekt en hij verzoekt in dit kader om een proceskostenvergoeding. Vast staat dat (de toenmalige gemachtigde van) eiser in de bezwaarfase een verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van:
de grondstaffel;
de KOUDV-factoren en de bijbehorende cijfermatige correcties;
de waarde van de deelobjecten; en
minstens zes referentiewoningen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de gehanteerde KOUDV-factoren verstrekt. In de beroepsfase heeft verweerder de matrix overgelegd.
10. Verweerder is niet verplicht om cijfermatige correcties van de KOUDV-factoren, de waarde van de deelobjecten en minstens zes referentiewoningen aan eiser te verstrekken omdat dit geen gegevens zijn die onder de toezendplicht van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ vallen. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of om het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel.Nu de woning een etage-flat zonder tuin is, was het toezenden van de grondstaffel waar eiser in bezwaar ook om heeft verzocht, niet aan de orde.
11. De stelling van eiser dat verweerder in strijd met artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door de gemachtigde in de bezwaarfase niet de taxatiematrix en grondstaffel toe te zenden, moet worden verworpen. Artikel 6:17 van de Awb gaat immers niet verder dan dat in het geval er een gemachtigde is, de plicht bestaat
aan hemstukken te zenden, maar dit artikel heeft geen betrekking op de vraag voor welke stukken een toezendplicht geldt. De rechtbank gaat verder ook voorbij aan de stelling van de gemachtigde van eiser dat hij in de bezwaarfase geen taxatieverslag heeft ontvangen omdat deze gemachtigde pas vanaf de beroepsfase bij de zaak betrokken is. Verweerder stelt terecht dat hij geen taxatieverslag aan een – in de bezwaarfase – willekeurige derde kan toesturen.
12. Eiser stelt dat de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en verzoekt verweerder de bouwtekeningen te overleggen. Anders dan eiser meent, horen de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb.Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dit zou anders kunnen zijn als eiser aannemelijk maakt dat de gehanteerde oppervlakten van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn maar dat heeft eiser in dit geval niet gedaan.
13. Volgens eiser is de weergave van het hoorgesprek in de uitspraak op bezwaar niet volledig. Eiser heeft niet gesteld op welk punt het verslag van de hoorzitting niet compleet is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek, nu verweerder in de uitspraak op bezwaar op het hoorgesprek is ingegaan.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.