ECLI:NL:RBDHA:2024:4425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/09/646625 / HA ZA 23-369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling tussen ex informeel samenlevenden met betrekking tot gezamenlijke woning en bankrekening

In deze zaak, uitgesproken op 6 maart 2024 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de financiële afwikkeling tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw vordert dat de man meewerkt aan de verkoop van hun gezamenlijke woning, die zij in 2018 hebben aangeschaft. De man is onder bewind gesteld vanwege een gokverslaving en heeft de woning na de breuk in februari 2023 behouden. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk, waarbij de vrouw en de bewindvoerder van de man hun respectieve eisen naar voren brengen. De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verkocht en dat de overwaarde gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw tot verkoop van de woning toe, ondanks de bezwaren van de man, die in de woning wil blijven wonen vanwege zijn kinderen. De rechtbank stelt ook vast dat de gezamenlijke bankrekening aan de man wordt toegewezen zonder dat hij een vergoeding aan de vrouw verschuldigd is. De rechtbank concludeert dat de man bij verkoop van de woning een vordering op de vrouw heeft van € 39.650 plus € 2.408, en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/646625 / HA ZA 23-369
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[de vrouw], te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. C.J. de Jongh-Moolenaar te Sassenheim, gemeente Teylingen,
tegen
BETERBUDGETBEHEER B.V. Q.Q., te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in hoedanigheid van bewindvoerder van [de man] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. B. Beekman te Noordwijk.
Partijen worden hierna genoemd de vrouw en de bewindvoerder (als formele procespartij) en de onder bewind gestelde wordt hierna genoemd de man (als materiële procespartij).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 april 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende voorwaardelijke akte vermeerdering van eis met producties;
- het tussenvonnis van 29 november 2023 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de e-mail van 4 januari 2024 namens de vrouw met producties;
- de e-mail van de rechtbank van 5 januari 2024;
- de akte houdende een reactie van de vermeerdering van eis in conventie door eiseres, tevens houdende een akte wijziging van eis in reconventie;
- de brief van 23 januari 2024 namens de bewindvoerder, met producties;
- de e-mail van de rechtbank van 18 januari 2024.
1.2.
Op 30 januari 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling was de man aanwezig, de bewindvoerder niet.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken en naar voren gebracht en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben twee minderjarige kinderen. In 2018 hebben ze samen een woning gekocht, waarvan ze ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn. De woning is gelegen aan [adres 1] te [plaats 2] (hierna de woning).
2.2.
De woning is op 13 maart 2018 geleverd aan partijen. In de nota van afrekening is opgenomen dat de koopprijs voor de woning € 240.000 bedroeg en dat partijen bij Rabobank een financiering zijn overeengekomen van een hoofdsom van € 238.300 en een hoofdsom overbrugging van € 79.300. Voor deze bedragen is een hypotheek gevestigd op de woning en op een woning van de man aan [adres 2] te [plaats 3] (hierna [de woning aan adres 2] ). In de nota van afrekening is voorts opgenomen dat na aftrek van alle voor de aankoop van de woning te betalen kosten een contant bedrag resteerde van € 68.541,61. Dit bedrag is gestort op een gezamenlijke bankrekening van partijen bij Rabobank, eindigend op [rekeningnummer] (hierna de gezamenlijk bankrekening).
2.3.
Op 18 april 2018 heeft de man [de woning aan adres 2] geleverd aan een derde. Uit de opbrengst van deze woning heeft de man het overbruggingskrediet van € 79.300 afgelost.
2.4.
In de maanden na de levering van de woning is de woning verbouwd, waarbij onder andere een nieuwe keuken is geïnstalleerd. De kosten van de verbouwing zijn betaald met gelden van de gezamenlijke bankrekening.
2.5.
Afgezien van de storting van het bedrag van € 68.541,61 heeft de man de gezamenlijke bankrekening gevoed. Van de gezamenlijke bankrekening is onder meer steeds de rente en aflossing van de hypothecaire lening bij Rabobank betaald.
2.6.
Op 27 december 2022 is de man onder bewind gesteld, waarbij de bewindvoerder als zodanig is benoemd. Reden voor de onderbewindstelling van de man was zijn gokverslaving.
2.7.
In februari 2023 is de relatie tussen partijen verbroken en is de vrouw verhuisd uit de woning. De man is in de woning blijven wonen. Hij betaalt alle lasten van de woning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert, kort samengevat, na vermeerdering van eis en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de man wordt veroordeeld om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, waarbij de overwaarde bij levering door de notaris bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
3.2.
De vordering tot verdeling van de positieve saldi op de gezamenlijke bankrekening van partijen en de vordering tot het bepalen dat de helft van het belastingvoordeel dat de man heeft genoten uit hoofde van de betaling van de woonlasten van de gezamenlijke bankrekening en/of terzake van de woning aan de vrouw wordt toebedeeld, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Ook de voorwaardelijke vordering dat de man, vanaf het moment dat hij de woonlasten van de woning niet meer zou betalen, veroordeeld zal worden om aan de vrouw een vergoeding te betalen ter hoogte van 4% van de overwaarde van de woning op jaarbasis, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat de man heeft toegezegd dat hij de woonlasten zal blijven betalen.
in reconventie
3.3.
De bewindvoerder vordert, kort samengevat, na vermeerdering van eis en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. Primair
- de verklaring voor recht dat de man een nominaal vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 79.300, althans voor een bedrag van € 39.650 op de vrouw, uit hoofde van de door hem gedane investering bij aankoop van de woning;
- de verklaring voor recht dat de man een nominaal vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 28.088 uit hoofde van door hem gedane aflossingen op de gezamenlijke hypotheek, althans een vergoedingsrecht op de vrouw van € 14.044, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag vanwege door de man gedane aflossingen op de hypotheek;
- de verklaring voor recht dat de man primair een nominaal vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 56.000, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoedingsrecht, vanwege door hem betaalde kosten van onderhoud en verbetering aan de gezamenlijke woning, subsidiair een nominaal vergoedingsrecht heeft op de vrouw van de helft van € 56.000, zijnde € 28.000 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoedingsrecht, vanwege door hem betaalde kosten van onderhoud en verbetering aan de gezamenlijke woning;
2. Primair
- de verdeling van de woning vast te stellen in die zin dat de woning onder voorwaarden wordt toegedeeld aan de man tegen een nader door taxatie vast te stellen waarde;
2. Subsidiair
- de bepaling dat de woning ingevolge artikel 3:178 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt uitgesloten van verdeling voor een periode van drie jaar, althans een in goede justitie te bepalen periode;
2. Meer subsidiair
- indien de rechtbank tot de beslissing komt dat sprake is van verjaring van vergoedingsrechten van de zijde van de man, dan wel tot gedeeltelijke of gehele afwijzing van die vergoedingsrechten komt, te bepalen dat de vrouw op basis van de interne verhoudingen met de man 67% van de hypotheek moet dragen en de man 33% van de hypotheek moet dragen en de overwaarde uit de woning, indien tot verkoop wordt overgegaan, rekening houdend met de draagplicht van de hypotheek conform de voornoemde verhouding moet worden verdeeld;
3.
De bepaling dat de gezamenlijke bankrekening en de daaraan gekoppelde spaarrekening althans het saldo op deze rekening aan de man toekomt, zonder verrekening met de vrouw.
in conventie en in reconventie
3.4.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie zijn zodanig met elkaar verweven, dat de rechtbank deze gezamenlijk zal behandelen.
Vordering toewijzing woning aan de man
4.2.
Bij akte houdende een reactie van de vermeerdering van eis in conventie door eiseres, tevens houdende een akte wijziging van eis in reconventie is opgenomen dat het voor de man op dit moment helaas niet mogelijk is financiering te regelen waarmee de overwaarde aan de vrouw kan worden betaald en de vrouw kan worden ontslagen uit de hypothecaire aansprakelijkheid. Dit betekent dat toewijzing van de woning aan de man thans niet mogelijk is. Dit gedeelte van de vordering van de bewindvoerder/de man zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Vordering op grond van artikel 3:178 lid 3 BW
4.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. Het betreft een eenvoudige gemeenschap. De wet bepaalt dat niemand ongewild in een gemeenschap hoeft te blijven. De bewindvoerder heeft de rechtbank verzocht een uitzondering te maken op deze regel. Hij schrijft dat de man op zich voldoende inkomsten heeft om een financiering te regelen waarmee hij aan de vrouw de aan haar toekomende overwaarde uit de woning kan betalen en haar kan laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening bij Rabobank. Probleem is alleen dat er nog een BKR-registratie op naam van de man staat, die pas over een aantal jaren zal worden verwijderd. Deze BKR-registratie verhindert dat de man een nieuwe financiering krijgt.
De man wil echter graag in de woning blijven wonen. Nieuwe woonruimte is moeilijk te krijgen zodat hij mogelijk dakloos wordt en hij wil graag zijn minderjarige kinderen in een vertrouwde omgeving opvangen. De vrouw loopt ook geen risico voor wat betreft de hypothecaire lening. De man is, mede dankzij de omstandigheid dat hij een bewindvoerder heeft, in staat om de lasten van de woning te betalen. Daarnaast staat hij onder behandeling voor zijn gokverslaving.
4.4.
De vrouw verzet zich tegen een uitstel van de verdeling. Zij heeft het geld uit de overwaarde nodig om een nieuw bestaan op te kunnen bouwen. Zij heeft een gering inkomen en de man betaalt geen alimentatie voor de kinderen. De gokverslaving van de man loopt overal doorheen. Als de woning wordt verkocht is er voldoende geld om de schulden van de man en alimentatie te betalen. Partijen lopen dan ook geen risico’s meer voor wat betreft de woning: dat de vaste lasten niet meer worden betaald. Er is al een keer sprake geweest van bijzonder beheer. De situatie is belastend voor de vrouw en zij wil niet dat dit nog drie jaar voortsleept. Bovendien is niet zeker dat de man over drie jaar wel in staat zal zijn de woning over te nemen, aldus nog steeds de vrouw.
4.5.
De rechtbank zal de vordering om de verdeling voor drie jaar aan te houden afwijzen. Zij dient af te wegen of het belang van de man bij een uitstel van de verdeling zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij een spoedige verdeling. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de man niet zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de verdeling. De bewindvoerder en de man hebben geen omstandigheden genoemd die maken dat de man de komende jaren juist in de woning moet blijven wonen. Het is vervelend voor de man, maar de omstandigheid dat hij de kinderen graag in een vertrouwde omgeving wil opvangen, hij de woning door de BKR-registratie nu niet kan overnemen en dat het moeilijk is om een andere woning te vinden zijn van onvoldoende gewicht om de vrouw tegen haar wil in een onverdeelde gemeenschap te laten. Dat de vrouw nu een andere woonruimte heeft, maakt dat niet anders.
Vordering tot verkoop van de woning
4.6.
De vrouw heeft gevorderd dat de woning moet worden verkocht en dat de overwaarde bij helfte moet worden verdeeld. Dit betekent dat de vrouw de verdeling van de eenvoudige gemeenschap heeft gevorderd. Deze vordering tot verdeling waarbij de woning moet worden verkocht zal de rechtbank toewijzen.
4.7.
De rechtbank zal daartoe in het dictum een “spoorboekje” opnemen hoe partijen de verkoop en levering van de woning moeten realiseren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de vrouw en de man besproken dat zij [makelaar 1] als makelaar voor de verkoop willen inschakelen. De rechtbank leest op internet dat [makelaar 1] is voortgezet onder de naam [makelaar 1a] . De rechtbank zal dan ook [makelaar 1a] te [plaats 2] als verkoopmakelaar benoemen.
4.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opnemen van een dwangsom of een in de plaats stelling van dit vonnis. De man heeft immers tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij zal meewerken, mocht de rechtbank de verkoop van de woning gelasten. De rechtbank ziet ook geen reden waarom de bewindvoerder niet aan de uitvoering van het vonnis zal meewerken.
Verdeling overwaarde
4.9.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de overwaarde van de woning moet worden verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gezegd dat de marktwaarde van de woning thans ongeveer € 450.000 bedraagt. De hypothecaire lening bedroeg per datum van de mondelinge behandeling € 209.762,79.
Een en ander betekent dat sprake is van een overwaarde van ongeveer € 240.000.
4.10.
De vrouw meent dat zij na aftrek van kosten recht heeft op de helft van de overwaarde. De bewindvoerder heeft gesteld dat de man ofwel een vordering heeft van nominaal € 159.900 op de eenvoudige gemeenschap of een vordering heeft van de helft van dit bedrag, € 79.950 op de vrouw.
4.11.
Partijen waren niet met elkaar getrouwd en hadden ook geen geregistreerd partnerschap. Dit betekent dat zij kwalificeren als informeel samenlevenden.
In zijn arrest van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707 heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de financiële relatie tussen informeel samenlevenden niet moet worden beoordeeld analoog aan hetgeen in Boek 1 BW is bepaald voor echtgenoten of geregistreerd partners. De financiële relatie van informeel samenlevenden moet worden bepaald aan de hand van de regels van het algemeen verbintenissenrecht. Dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad recent nog bevestigd in rechtsoverweging 3.1.6. van zijn arrest van 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571.
4.12.
Ten aanzien van de woning bestaat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap. Een eenvoudige gemeenschap kent geen schulden, hetgeen betekent dat de man in ieder geval geen nominaal vorderingsrecht heeft op de gemeenschap. Voor zover hij een vordering heeft, heeft hij deze jegens de vrouw. Dit betekent dat de overwaarde in principe aan partijen ieder voor de helft toekomt en dat de rechtbank zal moeten beoordelen of de man volgens de algemene verbintenisrechtelijke regels een regresvordering heeft op de vrouw.
4.13.
De bewindvoerder stelt allereerst dat de man de overwaarde van [de woning aan adres 2] op de gezamenlijke bankrekening van partijen heeft gestort en dat dit geld vervolgens in de woning is geïnvesteerd. Daarnaast heeft de man alle woonlasten en de aflossingen op de hypotheek steeds voldaan. Deze zijn betaald van de gezamenlijke bankrekening die de man steeds heeft gevoed. De bewindvoerder heeft voorts betoogd dat het de vrouw altijd duidelijk was dat de man een aanspraak had vanwege het aanwenden van de overwaarde uit zijn eerdere woning en vanwege de aflossing van de hypotheek.
De bewindvoerder stelt tevens dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt. De vrouw had de kosten voor de woning anders zelf gemaakt en zij was ook verplicht deze kosten te maken, als de man de kosten niet had voldaan. Tot slot brengen volgens de bewindvoerder de eisen van redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht voor de man mee.
4.14.
Met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2023 ECLI:NL:HR:2023:1571, stelt de vrouw dat de man geen vorderingsrecht heeft op de gemeenschap of de vrouw. Voorts stelt zij dat, voor zover de man een vorderingsrecht heeft, dit recht is verjaard.
4.15.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de nota van afrekening van de aanschaf van de woning volgt dat de man en de vrouw voor de aanschaf van de woning een geldlening zijn aangegaan bij Rabobank voor een hoofdsom van € 238.300 en een hoofdsom overbrugging van € 79.300, in totaal een bedrag van € 317.600. Van dit totale bedrag van € 317.600 is een bedrag van € 68.541,61 op de gezamenlijk bankrekening gestort.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw hierover opgemerkt dat er een gemeenschappelijke rekening was, dat meneer niet alles alleen heeft betaald, dat er een surplus is geleend dat zal zijn gebruikt en dat het een gemeenschappelijke hypotheek is.
Hieruit concludeert de rechtbank dat de man en de vrouw het bedrag van € 317.600 gezamenlijk hebben geleend. Dit betekent ook dat het surplus bedrag van € 68.541,61, dat op de gezamenlijke rekening is gestort, partijen gezamenlijk toekomt. Van dit bedrag is onder meer de verbouwing van de woning betaald en partijen hebben deze verbouwing dan ook gezamenlijk betaald. Aan de man komt ter zake de verbouwing dan ook geen vordering op de vrouw toe.
Dit betekent ook dat, anders dan in ieder geval de bewindvoerder heeft betoogd, niet kan worden geconcludeerd dat de man voor een groter deel dan zijn aandeel in de woning heeft bijgedragen aan de financiering van de aankoop van de woning. De aankoop van de woning en de verbouwing ervan is immers gefinancierd met een gemeenschappelijke lening van Rabobank.
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man in april 2018 feitelijk de gezamenlijke lening van partijen tot een bedrag van € 79.300 heeft afgelost op het moment dat hij [de woning aan adres 2] verkocht en leverde aan een derde. Dit blijkt ook uit de nota van afrekening inzake [de woning aan adres 2] die de bewindvoerder als productie heeft overgelegd.
4.17.
Ook is tussen partijen niet in geschil dat de aflossingen van de hypotheek in de loop der jaren zijn betaald vanaf de gezamenlijke bankrekening en dat de gezamenlijke bankrekening, afgezien van de storting van het bedrag van € 68.541,61 in maart 2018, door de man is gevoed. De vrouw heeft immers aangevoerd dat zij niet in staat was de gezamenlijke bankrekening te voeden omdat zij geen of heel weinig inkomsten had.
4.18.
Bij akte eiswijziging heeft de bewindvoerder gesteld dat de man met de aflossingen van de hypotheek vanaf de gemeenschappelijke bankrekening een bedrag van € 28.088 heeft afgelost. De bewindvoerder heeft tevens gesteld dat de verbouwing die partijen na de aankoop van de woning hebben gerealiseerd een bedrag van € 56.000 heeft gekost. Hij heeft dit toegelicht door bonnen te overleggen van uitgaven die voor wat betreft de verbouwing zijn gedaan en door te wijzen op betalingen die van de gemeenschappelijke bankrekening zijn verricht.
De vrouw heeft niet weersproken dat partijen de woning na aankoop hebben verbouwd. Zij heeft op dit punt aangevoerd dat het bedrag van € 56.000 niet volgt uit de producties en dat de man van de gezamenlijke bankrekening ook uitgaven heeft gedaan voor zijn eigen bedrijf. De rechtbank heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling gevraagd om de betreffende productie erbij te pakken en haar voorgehouden dat de door de man op de afschrijvingen aangestreepte bedragen optellen tot een hoger bedrag dan de gevorderde € 56.000, namelijk € 59.000. In reactie daarop heeft de vrouw in zijn algemeenheid slechts gesteld dat de onderliggende bewijsstukken ontbreken, dat het bedrag is gesteld maar niet bewezen en onderbouwd.
4.19.
De bedragen van de bonnen en de bedragen van de afschrijvingen tellen op tot een bedrag van ongeveer dan € 59.000. Een deel groot ongeveer € 16.850 heeft betrekking op pinopnames. Daarvan kan, zonder nadere toelichting die de bewindvoerder niet heeft gegeven, niet worden beoordeeld wat daarvan is betaald. In zoverre volgt de rechtbank het verweer van de vrouw. Dan resteert een bedrag van € 42.150. De overgelegde bonnen betreffen de uitgaven voor een nieuwe keuken, kozijnen, vloerverwarming en een douchecabine. De afschrijvingen betreffen onder meer betalingen bij bouwmarkten en een houthandel en de aanschaf van lampen en tegels. Gelet op de omstandigheid dat de vrouw niet heeft weersproken dat de woning is verbouwd en gelet op de omschrijving van de uitgaven of de winkel waar de uitgaven zijn gedaan, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar verweer dat de betreffende uitgaven niet voor de verbouwing zijn gedaan, nader toe te lichten. Dat heeft zij niet gedaan, zodat zij de stellingen van de bewindvoerder op dit punt voor een bedrag van € 42.150 onvoldoende heeft weersproken,
4.20.
Een en ander betekent dat de rechtbank voor de kosten van de verbouwing een bedrag neemt van € 42.150. Derhalve resteerde na de verbouwing van het bedrag dat partijen gezamenlijk op de bankrekening hebben gestort, een bedrag van € 68.541,61 min € 42.150 is € 26.391,61.
Namens de vrouw heeft haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat het surplus dat partijen bij aankoop van de woning in maart 2018 hebben geleend, ook zal zijn gebruikt voor aflossingen van de hypotheek. Het had op de weg van de bewindvoerder gelegen om toe te lichten dat de man, ondanks de omstandigheid dat ook de vrouw aan de storting van het bedrag van € 68.541,61 op de gemeenschappelijke bankrekening heeft bijgedragen, de aflossingen van de hypotheek alleen heeft betaald. De bewindvoerder had dit bijvoorbeeld kunnen doen aan de hand van de overgelegde bankafschriften. De bewindvoerder heeft dit echter niet gedaan, zodat de rechtbank oordeelt dat de bewindvoerder zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft toegelicht. Gelet hierop zal zij op het door de bewindvoerder gestelde bedrag aan aflossingen van € 28.800 een bedrag van € 26.391,61 in mindering te brengen. Dan resteert een bedrag van afgerond € 2.408 dat de man heeft afgelost op de hypotheek, door het voeden van de gemeenschappelijke rekening.
4.21.
Op grond van artikel 6:10 BW zijn de man en de vrouw ieder voor de helft aansprakelijk voor de hypothecaire lening van € 317.600 voor de aanschaf van de woning. Dit betekent dat de man en de vrouw van de financiering ieder een bedrag van € 158.800 moeten aflossen.
Er ontstaat een regresvordering op het moment dat een van hen meer betaalt dan zijn/haar deel. De man heeft afgelost € 79.300 plus € 2.408, dat is in totaal € 81.708. Dat is minder dan helft van € 158.800, waardoor hij nog geen regresvordering heeft op de vrouw. Zijn regresvordering ontstaat pas op het moment dat de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde, omdat de man dan pas meer heeft afgelost dan zijn deel.
4.22.
De rechtbank heeft partijen dit ook voorgehouden tijdens de mondelinge behandeling. Weliswaar verwees de rechtbank toen met name naar het afgeloste bedrag van € 28.088, maar deze conclusie geldt ook voor het bedrag van € 79.300.
Met name ook omdat de vrouw weliswaar een beroep heeft gedaan op verjaring, maar niet heeft toegelicht voor welk bedrag de verjaringstermijn wanneer en waarom is gaan lopen, hetgeen zij wel had moeten doen voor een geslaagd beroep op verjaring.
4.23.
Een en ander betekent dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de man bij verkoop van de woning een vordering zal hebben op de vrouw van € 39.650 (de helft van € 79.300) plus € 1.204 (de helft van € 2.408) uit hoofde van artikel 6:10 BW.
Hierin ziet de rechtbank ook aanleiding om, anders dan de vrouw heeft gevorderd, de man niet te veroordelen om mee te werken aan het betalen van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Partijen dienen op dit punt met elkaar afspraken te maken.
Meer subsidiaire vordering van de bewindvoerder onder 2.
4.24.
De advocaat van de bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat sprake is van een dubbeltelling voor wat betreft het gevorderde bedrag van € 79.300 en het gevorderde bedrag van € 56.000. Gelet hierop en gelet op het oordeel van de rechtbank onder 4.23 behoeft de meer subsidiaire vordering van de man onder 2. geen bespreking.
Gezamenlijke bankrekening
4.25.
De vordering van de bewindvoerder dat de rechtbank bepaalt dat de gezamenlijke bankrekening en de daaraan gekoppelde spaarrekening althans het saldo op deze rekening aan de man toekomt, zonder verrekening met de vrouw, zal de rechtbank toewijzen, in die zin dat zij in de vordering leest dat de bewindvoerder wenst dat de gezamenlijke bankrekening aan de man wordt toegedeeld zonder dat daarvoor een vergoeding aan de vrouw verschuldigd is.
Proceskosten
4.26.
In de omstandigheid dat de man en de vrouw gewezen partners zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de verdeling van de eenvoudige gemeenschap bestaande uit de woning aan [adres 1] te [plaats 2] als volgt vast:
5.1.1.
de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde. Om dat te realiseren zullen partijen gezamenlijk binnen twee weken na de datum van dit vonnis een verkoopopdracht verstrekken aan [makelaar 1a] , makelaar te [plaats 2] (hierna de makelaar). Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
5.1.2.
partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen van de woning voor het maken van foto’s, het afgeven van een set sleutels van de woning aan de makelaar en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
5.1.3.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van het makelaarskantoor de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
5.1.4.
partijen betalen ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten voor de verkoop en levering;
5.1.5.
partijen zullen de hypothecaire geldlening aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. De vrouw en de man hebben ieder recht op de helft van de alsdan resterende overwaarde;
5.2.
bepaalt dat de gezamenlijke bankrekening bij Rabobank eindigend op [rekeningnummer] wordt toegewezen aan de man, zonder dat de man daarvoor een vergoeding voor overwaarde aan de vrouw verschuldigd is;
5.3.
verklaart de oordelen onder 5.1. en 5.2. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart voor recht dat de man bij levering van de woning een vordering op de vrouw heeft van € 39.650 plus € 2.408;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
1958