ECLI:NL:RBDHA:2024:4379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL22.186 + 22.187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens gevaar voor nationale veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 januari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen en het opgelegde inreisverbod behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiser als kennismigrant ingetrokken en een inreisverbod van twintig jaar opgelegd, onder verwijzing naar een individueel ambtsbericht van de AIVD. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet kon uitgaan van de juistheid van het ambtsbericht, omdat dit niet inzichtelijk en concludent was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat de staatssecretaris niet voldoende onderbouwing had voor zijn conclusie dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormde. De rechtbank heeft ook de onderliggende stukken bekeken en concludeert dat deze de stelling van de staatssecretaris niet konden dragen. De uitspraak van 29 januari 2024 wordt ambtshalve vervallen verklaard, en de rechtbank herroept ook de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres en hun zoon, omdat deze afhankelijk waren van de vergunning van eiser. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.187
NL22.186
V-nummers: [nummer]
[nummer]
[nummer]

hersteluitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], eiser

en
[eiseres], eiseres
mede namens hun minderjarige zoon
[eiser 2]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. E.R. Coene),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. E.V. Koppe).

Inleiding

Bij besluiten van 2 juni 2021 (eiser) en 3 juni 2021 (eiseres en hun zoon) heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. Ook heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaar.
Met de bestreden besluiten van 9 december 2021 op de bezwaren van eisers is de staatssecretaris bij de besluiten gebleven.
Op 5 januari 2022 hebben eisers beroep ingediend.
De rechtbank heeft de AIVD verzocht om haar inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 14 april 2021. De AIVD heeft op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb [2] meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van die stukken kennis mag nemen. Bij uitspraak van 17 april 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van deze stukken.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2023 op zitting behandeld. De rechtbank heeft vervolgens de onderliggende stukken, voor zover die haar ter beschikking zijn gesteld, ingezien.
Op 29 januari 2024 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepen en de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van 9 december 2021 vernietigd en de primaire besluiten herroepen.
Bij brief van 31 januari 2024 heeft de gemachtigde van de staatssecretaris de rechtbank gewezen op het feit dat zij zich in rechtsoverwegingen 8.8 en 8.9 heeft uitgelaten over de onderliggende stukken en dat dit in strijd is met de geheimhoudingsbeslissing van 14 april 2023. Eiser heeft op 8 februari 2024 hierop gereageerd.

Moet de uitspraak van 29 januari 2024 vervallen worden verklaard?

De rechtbank kan een uitspraak die zij heeft gedaan ambtshalve vervallen verklaren. Een vervallenverklaring kan alleen in zeer bijzondere gevallen en als er geen wettelijke oplossing is. Deze buitenwettelijke beslissing dient niet om gebreken in de motivering van de uitspraak naar aanleiding van een schriftelijke reactie van één der partijen te repareren, maar uitsluitend tot herstel van een ernstige, niet voor rectificatie vatbare fout van de rechter die niet door het instellen van enig rechtsmiddel kan worden ondervangen. De rechtbank vindt dat de uitspraak van 29 januari 2024 ambtshalve deels vervallen moet worden verklaard. Dat legt zij hierna uit.
De rechtbank heeft geconstateerd dat zij zich in rechtsoverweging 8.8 heeft uitgelaten over de inhoud van de onderliggende stukken. De rechtbank heeft daar het oordeel aan verbonden dat de onderliggende stukken de conclusie dat eiser in 2021 een gevaar voor de nationale veiligheid is, niet kunnen dragen. In rechtsoverweging 8.9 heeft de rechtbank algemene overwegingen gewijd aan het door verweerder in het bestreden besluit niet bespreken van de door eiser aangedragen concrete aanknopingspunten. In deze overweging heeft de rechtbank ook een zin gewijd aan de inhoud van de onderliggende stukken.
Het door de rechtbank in rechtsoverwegingen 8.8 en 8.9 bespreken van de inhoud van de onderliggende stukken is in weerwil van hetgeen de geheimhoudingskamer in de beslissing van 14 april 2023 heeft beslist, namelijk dat de inhoud van de onderliggende stukken geheim dient te blijven. Dat er informatie mogelijk al openbaar was, maakt – anders dan eiser stelt en de rechtbank aanvankelijk dacht – niet dat het de rechtbank vrij stond om kenbaar in te gaan op de inhoud van de onderliggende stukken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zij zich niet aan de opdracht van de geheimhoudingskamer heeft gehouden. Dit is in de ogen van de rechtbank een ernstige, niet voor rectificatie vatbare fout, die ook niet door het instellen van enig rechtsmiddel kan worden ondervangen. Immers, als de uitspraak van 29 januari 2024 in stand blijft, dan blijft de geheime informatie zoals die is opgenomen in rechtsoverwegingen 8.8 en 8.9 vindbaar. De stelling van eiser dat deze beslissing eventueel een nadelig effect heeft op zijn verdedigingspositie in hoger beroep of in andere procedures, doet daar niet aan af nu de rechtbank zich niet heeft gehouden aan de opdracht van de geheimhoudingskamer. Het herstellen van deze fout verandert verder niets aan de uiteindelijke beslissing van de rechtbank. De uitspraak komt dan ook, met aanpassing van de rechtsoverwegingen 8.8 en 8.9, als volgt te luiden.

Waar gaan deze zaken over?

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekkingen van hun verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd (bestreden besluiten) en tegen het aan eiser opgelegde inreisverbod. De staatssecretaris heeft de aan eiser verleende reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘kennismigrant’ ingetrokken en aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd. Volgens de staatssecretaris is eiser een gevaar voor de nationale veiligheid. De staatssecretaris heeft hieraan een individueel ambtsbericht van de AIVD [3] (het ambtsbericht) van 14 april 2021 ten grondslag gelegd. Verder heeft de staatssecretaris de aan eiseres en hun zoon verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingetrokken omdat dit een van eiser afhankelijke vergunning betreft. [4]

Conclusie en leeswijzer

2. De rechtbank stelt eisers
in het gelijk. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet kon uitgaan van de juistheid van het ambtsbericht. Dit ambtsbericht is namelijk naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk en concludent. Daarom mocht het niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar conclusie is gekomen. De rechtbank zal eerst het beroep van eiser bespreken. Daarna zal de rechtbank ook nog kort ingaan op het beroep van eiseres.

Het AIVD ambtsbericht

3. Op 14 april 2021 heeft de AIVD een ambtsbericht uitgebracht. In dit ambtsbericht staat het volgende opgenomen:
"[eiser 1], ingeschreven op het adres [adres] en geboren op [datum] te [plaats], is in [jaartal] betrokken geweest bij de [land] statelijke hackersgroepering '[organisatie]'. Deze hackersgroepering voert spionagecampagnes uit tegen landen en intergouvernementele organisaties, waaronder onderdelen van de Verenigde Naties. Betrokkene heeft tijdens de periode van zijn betrokkenheid spionagemalware ontwikkeld voor '[organisatie]'. Momenteel is hij in Nederland werkzaam binnen de IT-sector.
De AIVD acht betrokkene vanwege zijn betrokkenheid bij en activiteiten voor de [land] statelijke hackersgroepering '[organisatie]' een gevaar voor de nationale veiligheid.”

Het onderwerp van het geschil

4.1.
In geschil is de vraag of de staatssecretaris de vergunningen van eisers heeft mogen intrekken en of hij aan eiser een inreisverbod voor de duur van twintig jaar mocht opleggen. Hierbij is van belang of de staatssecretaris op basis van de door hem overgelegde stukken terecht heeft geconcludeerd dat eiser een gevaar is voor de nationale veiligheid. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat dit het geval is en hierbij verwezen naar het ambtsbericht. Uit het ambtsbericht blijkt volgens de staatssecretaris dat eiser een gevaar is voor de nationale veiligheid, vanwege zijn betrokkenheid bij en activiteiten voor de [land] statelijke hackersgroepering ‘[organisatie]’. Dit is op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, aanhef en onder e, van de Vw [5] 2000 aanleiding om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Het ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het verstrekt volgens de staatssecretaris op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie. Eiser heeft volgens de staatssecretaris nagelaten om concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren te brengen. Er kan worden uitgegaan van de juistheid van het ambtsbericht. De staatssecretaris heeft daarom ook geen aanleiding gezien om de onderliggende stukken bij de AIVD in te zien (die eisers niet kunnen inzien). Verder leidt de intrekking van de verblijfsvergunning volgens de staatssecretaris niet tot een schending van artikel 8 van het EVRM. [6] Het besluit is ook een terugkeerbesluit. Omdat eiser een ernstige bedreiging is voor de nationale veiligheid, wordt een zwaar inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd door de staatssecretaris.
4.2.
Omdat aan eiseres en hun zoon een afhankelijke verblijfsvergunning is verleend, heeft de staatssecretaris ook die verblijfsvergunning ingetrokken.
4.3.
Eisers hebben het standpunt van de staatssecretaris gemotiveerd bestreden. Volgens eiser voldoet het ambtsbericht niet aan de daaraan te stellen eisen. Verder stelt eiser dat hij nooit heeft geweten dat de door hem verrichtte activiteiten en gemaakte software zijn gebruikt door [organisatie].

Procesbelang

5.1.
De staatssecretaris heeft aangevoerd dat eiser buiten de Europese Unie verblijft en daarom geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser kan namelijk geen rechtmatig verblijf meer krijgen zolang het inreisverbod voortduurt.
5.2.
De rechtbank overweegt dat aan het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod van twintig jaar de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 zijn verbonden. Dat betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf kan hebben en geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep – voor zover zich dat richt tegen de intrekking van de vergunning – zolang het inreisverbod geldt. [7] Dat is alleen anders als eiser nog niet van het grondgebied is vertrokken [8] , maar daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Hij is namelijk na ontvangst van het bestreden besluit teruggekeerd naar [land]. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of het inreisverbod stand kan houden. Zij zal daarna met inachtneming van dat oordeel beoordelen of eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen de intrekking van zijn vergunning en zo ja, of dat beroep gegrond is.

Het inreisverbod

6. Tussen partijen is in geschil of de staatssecretaris zich bij het opleggen van het inreisverbod mocht baseren op het ambtsbericht van de AIVD. Partijen verschillen namelijk van mening over de vraag of het ambtsbericht van de AIVD voldoet aan de daaraan gestelde eisen, namelijk of het inzichtelijk en concludent is.
-
Toetsingskader voor een ambtsbericht
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat, als uit een ambtsbericht van de AIVD op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie in dat ambtsbericht ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, er voor de staatssecretaris geen aanleiding bestaat om de aan dat ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien, tenzij de betrokkene concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Dit toetsingskader staat er niet aan in de weg dat de rechter vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid inzage in de onderliggende stukken vraagt. [9]
7.2.
In de uitspraken van 11 mei 2022 [10] heeft de Afdeling de jurisprudentie die ziet op de beoordeling door de rechtbank van het ambtsbericht verder verduidelijkt. In deze uitspraken heeft de Afdeling een opdracht aan de rechtbanken gegeven voor de beoordeling van de onderliggende stukken. Omdat de vreemdeling niet zelf de onderliggende stukken kan inzien, verkeert die in dit soort zaken in een moeilijke bewijspositie. Dit is het logische gevolg van de toepassing van artikel 8:29 van de Awb [11] : de rechtbank mag het oordeel mede baseren op informatie die partijen niet kennen. Als partijen de rechtbank toestemming [12] hebben gegeven om kennis te nemen van de onderliggende stukken, is het daarom van belang dat de rechtbank extra zorgvuldig kennisneemt van de onderliggende stukken. De rechtbank dient erop toe te zien dat de in het ambtsbericht weergegeven informatie een representatief beeld geeft van het geheel van de in die onderliggende stukken besloten liggende informatie. Ook zal de rechtbank zoveel mogelijk moeten bezien in hoeverre de onderliggende stukken op zichzelf voldoen aan de daaraan in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen, waarbij met name gedacht moet worden aan aspecten als consistentie, vermelding van bronnen van wetenschap en aanwijzingen van mogelijke bevooroordeeldheid of beïnvloeding van de informatiebron. Verder moeten de ingebrachte aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht in verhouding staan tot de bevindingen in die stukken. Naarmate de bevindingen in het ambtsbericht minder scherp omlijnd zijn, hoeven de concrete aanknopingspunten ook minder scherp omlijnd te zijn. Het zou immers niet in evenwicht zijn als de ingenomen stelling in het ambtsbericht een zekere mate van abstractie of algemeenheid vertoont, terwijl daarna de daarop uitgeoefende kritiek zou worden afgewezen omdat die onvoldoende concreet is. Deze uitspraken zien weliswaar op de beoordeling van individuele ambtsberichten die zijn opgesteld door Buitenlandse Zaken, maar naar het oordeel van de rechtbank zien zij ook op de ambtsberichten opgesteld door de AIVD. En wellicht nog wel meer omdat in het geval van ambtsberichten opgesteld door de AIVD de vreemdeling ook niet de beschikking heeft over onderliggende stukken, wat wel het geval is bij de individuele ambtsberichten van Buitenlandse Zaken waarbij onderdelen zijn weggelakt.
7.3.
De rechtbank leidt uit deze rechtspraak af dat bij de beoordeling of de staatssecretaris een ambtsbericht van de AIVD aan de besluitvorming ten grondslag kan leggen de volgende stappen dienen te worden genomen:
1. Blijkt op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en is deze conclusie begrijpelijk zonder nadere toelichting?
2. Voldoet het ambtsbericht aan de algemene betrouwbaarheidseisen?
3. Zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren gebracht?
-
Mocht de staatssecretaris zich baseren op het ambtsbericht?
8.1.
De rechtbank zal nu eerst beoordelen of uit het ambtsbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en of deze conclusie zonder nadere toelichting begrijpelijk is.
8.2.
Uit het, in rechtsoverweging 4 weergegeven, AIVD ambtsbericht blijken de volgende feiten en omstandigheden. (1) Eiser is volgens de AIVD in [jaartal] betrokken geweest bij de [land] statelijke hackersgroepering ‘[organisatie]’. (2) Deze hackersgroepering voert spionagecampagnes uit tegen landen en intergouvernementele organisaties. (3) Eiser heeft tijdens zijn betrokkenheid spionagemalware ontwikkeld voor ‘[organisatie]’. (4) Ten tijde van het ambtsbericht was eiser werkzaam binnen de Nederlandse IT-sector. Gelet op deze feiten en omstandigheden is eiser volgens de AIVD een gevaar voor de nationale veiligheid (de conclusie).
8.3.
Het eerste dat eiser is tegengeworpen is dat hij in [jaar] betrokken is geweest bij de [land] hackersgroepering ‘[organisatie]’. Uit het ambtsbericht blijkt echter niet waar die betrokkenheid uit heeft bestaan, anders dan het maken van malware. Uit het ambtsbericht blijkt niet duidelijk om wat voor malware het gaat, hoe groot het aandeel van eiser in het ontwikkelen ervan was, of eiser wetenschap heeft gehad dat de malware voor ‘[organisatie]’ was, of eiser wist waarvoor de malware zou worden ingezet (de intentie) en wat eiser met deze malware heeft gedaan.
8.4.
Ten tweede volgt uit het ambtsbericht dat ‘[organisatie]’ spionagecampagnes uitvoert. Uit het ambtsbericht volgt echter niet wat voor spionagecampagnes, en met welk doel en gevaar.
8.5.
Ook ten aanzien van nummer 4 heeft de rechtbank vragen. Zo blijkt uit het ambtsbericht niet op welke wijze eiser werkzaam is binnen de Nederlandse IT-sector, voor welk bedrijf hij werkt en aan welke opdrachten hij heeft gewerkt. Gelet hierop blijkt uit het ambtsbericht dus niet waarom eiser met zijn werkzaamheden binnen de Nederlandse IT-sector een gevaar is voor de nationale veiligheid.
8.6.
De door de AIVD weergegeven feiten en omstandigheden roepen allerlei vragen op. Daardoor kan niet gezegd worden dat sprake is dat op inzichtelijke wijze is gebleken welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd. Zonder de beantwoording van de bovenstaande vragen, is de conclusie dat eiser een gevaar is voor de nationale veiligheid niet begrijpelijk. Dit geldt temeer nu uit het ambtsbericht niet blijkt waarom feiten die eiser in [jaar] zou hebben gepleegd nog in 2021 zorgen voor een gevaar voor de nationale veiligheid.
8.7.
Gelet op het bovenstaande had de staatssecretaris aan zijn vergewisplicht moeten voldoen en zelf de onderliggende stukken moeten inzien. Omdat de staatssecretaris dat heeft nagelaten en omdat het ambtsbericht niet voldoet aan de eis dat het op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijk geeft welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en dat de conclusie zonder nadere toelichting begrijpelijk is, heeft de staatssecretaris het ambtsbericht niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
8.8.
In het kader van finale geschilbeslechting, wil de rechtbank nog het volgende opmerken. De rechtbank heeft de onderliggende stukken bekeken. De rechtbank is van oordeel dat ook de onderliggende stukken de conclusie dat eiser in 2021 een gevaar voor de nationale veiligheid is, niet kunnen dragen.
8.9.
Ten aanzien van de door eiser aangevoerde concrete aanknopingspunten [13] merkt de rechtbank op dat er geen aanleiding bestaat om deze op dit moment inhoudelijk te bespreken. De staatssecretaris dient immers, indien hij bij de oplegging van het inreisverbod wil blijven, eerst een nieuw ambtsbericht op te vragen en een nieuw besluit te nemen. Daarbij dient de staatssecretaris nota te nemen van de door eiser opgeworpen concrete aanknopingspunten. Zoals hierboven opgemerkt zijn de conclusies uit het ambtsbericht vaag. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling hoefden de concrete aanknopingspunten van eiser daarom ook niet heel concreet te zijn.
-
Conclusie
9.1.
Het beroep, voor zover zich dat zich richt tegen het inreisverbod, is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond te verklaren en het in het primaire besluit opgelegde inreisverbod te herroepen. Immers, het ambtsbericht mocht ook niet aan het primaire besluit ten grondslag worden gelegd wegens de geconstateerde gebreken.
9.2.
Omdat de rechtbank het inreisverbod heeft vernietigd, heeft eiser wel belang bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Aan deze intrekking is ook het ambtsbericht van de AIVD ten grondslag gelegd. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen over het ambtsbericht, had de staatssecretaris dit ambtsbericht ook niet aan de intrekking ten grondslag mogen leggen. Het beroep, voor zover zich dat richt tegen de intrekking, is dan ook gegrond. Ook hier ziet de rechtbank in het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar, voor zover gericht tegen de intrekking, gegrond te verklaren en de intrekking te herroepen. Immers, het ambtsbericht mocht ook niet aan het primaire besluit ten grondslag worden gelegd wegens de geconstateerde gebreken.

De intrekking van de vergunning van eiseres en hun zoon

10. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van eiseres en hun zoon ingetrokken omdat zij een van eiser afhankelijke verblijfsvergunning hebben. Omdat eisers verblijfsvergunning is ingetrokken, is ook de verblijfsvergunning van eiseres en hun zoon ingetrokken.
11. Omdat de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiser ten onrechte heeft ingetrokken, had de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiseres en hun zoon ook niet mogen intrekken. Ook dit beroep is gegrond. Omdat de rechtbank de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser herroept, zal de rechtbank ook in het geval van eiseres en hun zoon met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres en hun zoon herroepen.

Eindconclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. Ook herroept de rechtbank de primaire besluiten.
12.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de staatssecretaris het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.374,- omdat de gemachtigde van eisers een bezwaarschrift en beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb, [14] die worden beschouwd als één zaak. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank, in beide zaken:
- verklaart de uitspraak van 29 januari 2024 vervallen;
- bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats komt;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 9 december 2021;
- herroept het primaire besluit van 2 juni 2021;
- herroept het primaire besluit van 3 juni 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 368,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, en mr. Y. Moussaoui en mr. J.H. Broek, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE 1 – PROCESVERLOOP IN BEIDE ZAKEN
1. Eiser is bij besluit van 27 maart 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘kennismigrant’. Op 10 oktober 2019 zijn eiseres en hun zoon in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Bij besluiten van 19 mei 2020 zijn de verblijfsvergunningen van eisers verlengd tot 1 juni 2025.
2. Op 19 april 2021 heeft de staatssecretaris voornemens tot intrekking uitgebracht. Bij zienswijze van 5 april 2021 heeft eiser hierop gereageerd. Op 26 mei 2021 heeft een gehoor plaatsgevonden.
3. Bij besluiten van 2 juni 2021 (eiser) en 3 juni (eiseres en hun zoon) heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. Ook heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaar.
4. Bij uitspraak van 17 juni 2021 [15] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats de voorlopige voorziening afgewezen.
5. Op 21 juni 2021 is eiser overgedragen aan [land]. Eiseres en de minderjarige zoon hadden in mei 2021 Nederland al verlaten. Het gezin verblijft inmiddels in [land 2], alwaar eiser voor een Nederlands IT-bedrijf werkt.
6. Met de bestreden besluiten van 9 december 2021 op de bezwaren van eisers is de staatssecretaris bij de besluiten gebleven.
7. Op 5 januari 2022 hebben eisers beroep ingediend.
8. De rechtbank heeft de AIVD verzocht om haar inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 14 april 2021. De AIVD heeft op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van die stukken kennis mag nemen. Bij uitspraak van 17 april 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van deze stukken.
9. De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
10. De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk in de taal [taal] en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn tolk hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. De rechtbank heeft vervolgens de onderliggende stukken, voor zover die haar ter beschikking zijn gesteld, ingezien.

Voetnoten

1.Zie voor het uitgebreide procesverloop bijlage 1.
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
4.Voor het procesverloop, zie bijlage 1.
5.Vreemdelingenwet.
6.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2692 en 9 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:298.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938.
10.ECLI:NL:RVS:2022:1360, r.o. 4.5 en ECLI:NL:RVS:2022:1267, r.o. 7.2.
11.Algemene wet bestuursrecht.
12.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
13.Zie ook hierboven onder 7.3. nummer 3.
14.Besluit proceskosten bestuursrecht.
15.AWB 21/3356.