ECLI:NL:RBDHA:2024:4373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens prematuur ingediende ingebrekestelling in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 maart 2024, wordt de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser behandeld. Eiser had op 22 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend, maar stelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in eerste instantie een andere lidstaat verantwoordelijk achtte voor de behandeling van de aanvraag, maar op 15 juni 2023 besloot om de aanvraag in de nationale procedure te behandelen. Hierdoor begon de beslistermijn voor de staatssecretaris op dat moment te lopen.

De rechtbank wijst erop dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser, die onder het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2022/22 valt, met negen maanden is verlengd en eindigt op 15 september 2024. Echter, de maximale beslistermijn van 21 maanden, die op 22 juli 2024 eindigt, is eerder. Eiser heeft de staatssecretaris op 13 december 2023 in gebreke gesteld, maar de rechtbank concludeert dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst ook op het feit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40376

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 22 oktober 2022.
2. De rechtbank doet uitspraak zonder het houden van een zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw geldt een uitzondering indien in het kader van de asielaanvraag wordt onderzocht of op grond van de Dublinverordening [1] een andere lidstaat voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk is. In zo’n geval vangt de beslistermijn van de staatssecretaris aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Hierbij mag de maximale termijn van 21 maanden die volgt uit artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, [2] niet worden overschreden.
5. Eiser heeft op 22 oktober 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. De staatssecretaris heeft in eerste instantie een andere lidstaat verantwoordelijk geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 15 juni 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser bericht dat zijn asielaanvraag in de nationale procedure zal worden behandeld. Dat maakt dat de staatssecretaris vanaf 15 juni 2023 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris op eisers asielaanvraag moet beslissen op dat tijdstip is aangevangen. [3]
6. Op het moment dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend, was Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2022/22 van toepassing op de asielaanvraag van eiser en is de beslistermijn met negen maanden verlengd. [4] De beslistermijn op de asielaanvraag van eiser zou daarom eindigen op 15 september 2024. De maximale beslistermijn van 21 maanden vanaf de indiening van de asielaanvraag eindigt echter eerder, op 22 juli 2024.
7. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval eindigt de beslistermijn op 22 juli 2024. Eiser heeft verweerder op 13 december 2023 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken.
8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Richtlijn 2013/32.
3.Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
4.Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3698, ECLI:NL:RBDHA:2023:3697, en ECLI:NL:RBDHA:2023:3701) geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.