ECLI:NL:RBDHA:2024:4359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/09/646271 / FA RK 23-2858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van gezag en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 maart 2024, is een verzoekschrift behandeld inzake gezag en kinderalimentatie. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.J.V.H. Stoffels, heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 234,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf de indiening van het verzoekschrift op 14 april 2023. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.B. Peters, heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om mede gezag over de minderjarige [minderjarige 2]. De rechtbank heeft op de zitting van 26 februari 2024 kennisgenomen van de ingediende stukken en de standpunten van beide partijen. De moeder heeft ingestemd met het verzoek van de vader om mede gezag over [minderjarige 2], wat de rechtbank heeft toegewezen, aangezien er geen afwijzingsgronden zijn vastgesteld.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de ingangsdatum vastgesteld op 13 april 2023, de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de behoefte aan kinderalimentatie berekend op € 596,- per maand, geïndexeerd naar 2023. De vader heeft echter geen draagkracht om deze alimentatie te betalen, maar heeft wel aangeboden een minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand te voldoen. De rechtbank heeft deze bijdrage vastgesteld en het meer of anders verzochte afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2858
Zaaknummer: C/09/646271
Datum beschikking: 25 maart 2024

Gezag en kinderalimentatie

Beschikking op het op 14 april 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels in Zevenbergen (voorheen: J.J.F. Stoffels in Zevenbergen).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.B. Peters in Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 12 september 2023 van de moeder;
  • het F9-formulier van 12 februari 2024 van de moeder, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 15 februari 2024 van de vader, met bijlagen.
Op 26 februari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder bijgestaan door mr. M.M.H.B. Stoffels als waarnemend advocaat, de vader bijgestaan door zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ;
  • De vader heeft de kinderen erkend.
  • De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en de moeder is van rechtswege met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] belast.
  • De kinderen wonen bij de moeder.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie moet betalen van € 234,- per kind per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, zulks bij vooruitbetaling te betalen.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader voortaan mede met het gezag over [minderjarige 2] zal worden belast, kosten rechtens.
De moeder voert geen verweer.

Beoordeling

Gezag
Op de zitting heeft de moeder ingestemd met het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [minderjarige 2] te belasten. Gelet daarop en omdat niet is gebleken dat aan de afwijzingsgronden uit artikel 1:253c tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan, zal de rechtbank het verzoek van de vader als niet weersproken en in het belang van [minderjarige 2] toewijzen.
KinderalimentatieIngangsdatum
Vanwege proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over de ingangsdatum beslissen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 1:402 eerste lid BW volgt dat ten aanzien van iedere alimentatiebeslissing de ingangsdatum moet worden bepaald. De wetgever laat de rechter een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum. De ingangsdatum mag ook in het verleden of in de toekomst liggen. Daarbij liggen drie ingangsdata het meest voor de hand:
  • de datum waarop de omstandigheden intreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn;
  • de datum van indiening van het verzoekschrift;
  • de datum van de beschikking.
Volgens vaste jurisprudentie (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1769 en ECLI:NL:PHR:2021:818) moet behoedzaam gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om een kinderalimentatie over een periode in het verleden en dus met terugwerkende kracht vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in deze situatie redelijk om als ingangsdatum de datum van
de indiening van het verzoekschrift, te weten 13 april 2023, te hanteren. De vader heeft er naar het oordeel van de rechtbank vanaf die datum rekening mee kunnen houden dat hij een bijdrage aan kinderalimentatie aan de moeder zou moeten voldoen.
Behoefte
Bij het bepalen van de behoefte aan kinderalimentatie hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie en de daarbij behorende tabel eigen aandeel kosten kinderen. Voor het bepalen van die behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de ouders ten tijde van de relatie te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders samen, inclusief eventueel kindgebonden budget.
Omdat de ouders in april 2021 uit elkaar zijn gegaan, rekent de rechtbank met de tarieven van periode 2021-I.
De ouders zijn het er inmiddels over eens dat voor het berekenen van het NBI van de vader ten tijde van de relatie uitgegaan moet worden een winst uit onderneming van € 31.743,- bruto in 2021.
De rechtbank houdt verder rekening met de zelfstandigenaftrek (inclusief startersaftrek) en de MKB-winstvrijstelling.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
De rechtbank berekent het NBI van de vader ten tijde van de relatie op € 2.519,- per maand.
De ouders zijn het er verder over eens dat de moeder destijds geen inkomen had en dat het kindgebonden budget € 186,- per maand bedroeg.
Aldus berekent de rechtbank het NBGI van de ouders ten tijde van de relatie, inclusief kindgebonden budget, op (2519 + 0 + 186 =) € 2.705,- per maand.
Deze gegevens, gevoegd bij het ten aanzien van de kinderen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (8), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten kinderen een behoefte op van afgerond € 566,- per maand in 2021. Geïndexeerd naar 2023 is de behoefte van de kinderen € 596,- per maand.
Draagkracht vader
De vader betoogt dat voor de berekening van zijn draagkracht in 2023 rekening moet worden gehouden met een winst uit onderneming voor ondernemersaftrek van € 25.900,- bruto.
De moeder stelt zich op het standpunt dat voor de berekening van de draagkracht van de vader in 2023 moet worden uitgegaan van een winst uit onderneming van € 34.500,- bruto.
De rechtbank neemt voor de berekening van de draagkracht van de vader de overgelegde jaarcijfers uit 2021 tot en met 2024 als uitgangspunt. Uit de overgelegde jaarcijfers blijkt dat de winst uit onderneming in 2021 en 2022 hoger dan € 30.000,- bruto was en in 2023 lager dan € 30.000,- bruto, waarbij de vader wel meer dan € 30.000,- heeft onttrokken uit de onderneming. Uit de overgelegde prognose 2024 volgt een te verwachten winst uit onderneming van € 30.000,- bruto in 2024. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om voor de berekening van de draagkracht van de vader in 2023 uit te gaan van een geschatte winst uit onderneming van gemiddeld € 30.000,- bruto per jaar. Hiermee wordt ook voorkomen dat de ouders bij iedere geringe wijziging in de winst uit onderneming van de vader een wijziging van de kinderalimentatie bij de rechtbank moeten verzoeken.
De rechtbank houdt verder rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Gelet op de ingangsdatum, zoals hiervoor is overwogen, rekent de rechtbank met de tarieven van periode 2023-I.
De rechtbank berekent het NBI van de vader in 2023 op € 2.399,- per maand.
Tussen de ouders is in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de vader rekening moet worden gehouden met zijn schuldenlast en de aflossingen op de schulden.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2015:40) moet bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige – in dit geval de vader – rekening worden gehouden met alle schulden, ongeacht of op deze schulden wordt afgelost en ongeacht wanneer deze schulden zijn aangegaan. Weliswaar kan de rechtbank redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, maar in dit geval ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader het bestaan van de schulden bij Qeld (Nordiska Kreditmarktnadsaktiebolag) en Santander en de aflossingen daarop voldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat de vader heeft aangetoond dat de Belastingdienst de invordering naar aanleiding van de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag in 2020 en 2021 heeft opgeschort vanwege onvoldoende betalingscapaciteit bij de vader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader daarmee genoegzaam aangetoond dat hij zijn maximale aflossingscapaciteit benut voor de aflossing van zijn schulden. De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht van de vader rekening met de volgende aflossingen op de volgende schulden:
  • afgerond € 311,- per maand aan aflossing op een schuld van € 24.999,- bij Santander;
  • gemiddeld € 550,- per maand aan aflossing op een schuld van € 6.000,- bij Qeld.
De rechtbank houdt verder rekening met een forfaitair woonbudget van 30%, nu gesteld noch gebleken is dat de werkelijke woonlast (duurzaam) aanmerkelijk lager is dat het bedrag dat volgt uit toepassing van het forfait.
Uit de door de rechtbank gemaakte berekening volgt dat de vader geen draagkracht heeft voor kinderalimentatie. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om op de zorgkorting van vader in te gaan.
Draagkracht moeder
De draagkracht van de vader is de beperkende factor voor de bepaling van de kinderalimentatie. Daar komt bij dat de rechtbank uit de salarisspecificatie van december 2023 van de moeder – waaruit een bruto jaarloon in 2023 volgt van € 13.633,79, welk inkomen zij vanaf mei 2023 verwerft – en de door haar overgelegde recente loonstroken zonder nadere berekening constateert dat zij een minimale draagkracht heeft. De rechtbank gaat in deze procedure daarom niet verder in op de draagkracht van de moeder.
Conclusie
Uit de door de rechtbank gemaakte berekening volgt dat de vader geen draagkracht heeft om een kinderalimentatie aan de moeder te betalen. Op de zitting heeft de vader zich naar de rechtbank begrijpt echter wel bereid verklaard om vanaf heden de minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand aan de moeder te betalen aan kinderalimentatie. De rechtbank zal dit bedrag met ingang van de datum van de beschikking, te weten 25 maart 2024, als kinderalimentatie vaststellen. Het meer of anders door de moeder verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vader. Deze berekeningen zijn aan de beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vader voortaan mede het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ;
bepaalt de door de vader, met ingang van 25 maart 2024, te betalen kinderalimentatie voor de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ;
op € 25,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.G. de Boer, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 25 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!