ECLI:NL:RBDHA:2024:4322
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake nareis aanvragen voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders, broer en zussen in het kader van nareis. Eiser heeft de aanvragen op 8 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 7 juni 2023, moeten beslissen. Echter, de beslistermijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 14 november 2023 in gebreke gesteld en heeft op 4 december 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiser verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom vast te stellen voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, gezien de bijzondere omstandigheden van de aanvragen om gezinshereniging.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook tot betaling van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.