ECLI:NL:RBDHA:2024:4247
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne na registratie in Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een derdelander uit Oekraïne en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die een tijdelijk verblijfsrecht had in Oekraïne en zich vóór 19 juli 2022 in Nederland had geregistreerd, ontving een terugkeerbesluit van de staatssecretaris, waarin werd medegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming per 5 maart 2024 zou eindigen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder bepaald dat de staatssecretaris eiser moet behandelen alsof zijn tijdelijke bescherming niet is beëindigd totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft de achtergrond van de procedure uiteengezet, waarbij de tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne op 4 maart 2022 in werking is gesteld. De staatssecretaris heeft gebruik gemaakt van de facultatieve bepaling van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) om ook andere categorieën ontheemden tijdelijke bescherming te bieden. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft zich op 9 juni 2022 in Nederland laten inschrijven en ontving tijdelijke bescherming. De staatssecretaris stelde echter dat deze bescherming per 5 maart 2024 van rechtswege was geëindigd, wat eiser betwistte.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep, waartoe eiser behoort, op 5 maart 2024 is geëindigd. Dit oordeel is gebaseerd op de uitleg van de RTB en de toepassing van de facultatieve bepaling door de staatssecretaris. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het terugkeerbesluit, maar dat dit gebrek niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.