In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, betreft het de intrekking van de asielvergunning van eiser, die van Eritrese nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 januari 2023 besloten om de verblijfsvergunning asiel van eiser in te trekken, omdat hij een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde zou vormen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft nagelaten om te onderzoeken of er op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel nog andere gronden voor verlening van toepassing waren, zoals de vrees voor vervolging in Eritrea vanwege dienstweigering. De rechtbank concludeert dat het besluit van de staatssecretaris een motiveringsgebrek vertoont en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op proceskostenvergoeding van € 2.187,50.
De zaak begon met de asielaanvraag van eiser op 1 september 2015, die werd ingewilligd op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft later, na een strafrechtelijke veroordeling van eiser voor een ernstig zedenmisdrijf, besloten tot intrekking van de vergunning. Eiser heeft betoogd dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt en dat zijn situatie niet correct is beoordeeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vrees voor vervolging niet geloofwaardig was. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de intrekking van de asielvergunning niet rechtmatig was.