ECLI:NL:RBDHA:2024:4183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL22.21482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van Besluit nr. 1/80

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80’. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 28 september 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier ongegrond is. Eiser heeft in het verleden meerdere aanvragen gedaan die zijn afgewezen, en zijn huidige aanvraag is ook afgewezen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid van het Besluit nr. 1/80. De rechtbank stelt vast dat eiser geen tewerkstellingsvergunning heeft gehad en dat zijn werk in Nederland niet kan worden aangemerkt als legale arbeid in de zin van het Besluit 1/80. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter onderbouwing van haar oordeel.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de nationale eisen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De stelling van eiser dat zijn aanvraag als een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA) behandeld zou moeten worden, is niet onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 september 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgaande procedures
5. Eiser heeft in het verleden meerdere aanvragen gedaan die zijn afgewezen. In 2017 heeft hij Nederland verlaten en is hij op een onbekende datum Nederland weer ingereisd. In 2020 heeft hij een aanvraag ingediend om een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij zijn toenmalige Bulgaarse partner. Deze aanvraag is afgewezen vanwege het vermoeden van een schijnhuwelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. In november 2021 heeft eiser het beroep ingetrokken, omdat de relatie verbroken was.
5.1.
Tussen 2020 en november 2022, dus ook in de periode dat de genoemde procedure liep, heeft eiser gewerkt bij [bedrijf]. In november 2021 heeft eiser vervolgens een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in verband met het verdrag tussen de EU en Turkije voor het verrichten van arbeid in loondienst. Deze aanvraag is afgewezen, de afwijzing is in bezwaar gehandhaafd en het beroep tegen dit besluit is op 26 januari 2024 ter zitting behandeld.
5.2.
Eiser betoogt dat hij wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat hij meer dan een jaar legaal in Nederland heeft gewerkt en op grond van artikel 6, eerste lid van het Besluit nr. 1/80 recht heeft om dat werk voort te zetten en in Nederland te verblijven. Verder betoogt hij dat de weigering om een verblijfsvergunning te verlenen in strijd is met de standstillbepaling van artikel 13 van het Besluit 1/80.
Voldoet eiser aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80?
6. Op grond van artikel 6, eerste lid aanhef en eerste streepje, heeft een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft.
6.1.
Eiser wijst erop dat hij in de periode dat hij in afwachting was op de beslissing op zijn aanvraag voor verblijf bij zijn toenmalige Bulgaarse partner in Nederland mocht werken zonder een tewerkstellingsvergunning en dat hij meer dan een jaar heeft gewerkt. Hij bleef nadien bij die werkgever werken dus hij valt nog steeds onder de werking van artikel 6 van Besluit 1/80. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft in het arrest Sevince [1] bepaald dat een vergunning voor het legaal verrichten van arbeid nauw in verband staat met het recht op verblijf, aangezien het hebben van een arbeidsvergunning aantoont dat sprake is van een stabiele situatie op de arbeidsmarkt. Dat hij in Nederland mag (blijven) werken maakt dus dat hem ook een verblijfsvergunning moet worden verleend.
6.2.
Dit betoog slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat eiser geen tewerkstellingsvergunning heeft gehad. Dit is door de gemachtigde van eiser op de zitting ook onderkend. Wel mocht eiser in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag voor verblijf bij zijn partner werken zonder dat een tewerkstellingsvergunning nodig was. Uit de arresten van het Hof in de zaken Kus [2] en Birden [3] volgt echter dat het legale karakter van de arbeid een stabiele en niet voorlopige situatie op de arbeidsmarkt vooronderstelt en, daarmee, het bestaan van een niet omstreden verblijfsrecht. Uit die arresten volgt dat daarvan geen sprake is als de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in afwachting van een beoordeling van zijn aanvraag of in de fase waarin de vreemdeling vanwege de schorsende werking van zijn bezwaar dan wel beroep tegen een afwijzing van zijn aanvraag. Dit betekent dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van het Besluit 1/80, omdat hij niet gedurende een jaar met een onomstreden verblijfsrecht, werk heeft verricht. Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 april 2008. [4] In deze uitspraak wordt ook ingegaan op de door eiser aangehaalde uitspraak van de toenmalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 8 november 1993 in zaak nr. R02.92.1216 (RV 1993, 86). Zoals de Afdeling ook oordeelt zag die zaak op een andere situatie. Daarin ging het niet om een werk- en verblijfsrecht in afwachting van de behandeling van een aanvraag, maar een destijds geldende, zeer specifieke, regeling voor ambtenaren. Dit is een andere situatie dan waar eiser zich in bevindt.
Mocht de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij niet voldoet aan het mvv-vereiste?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet aan de standstill-bepaling [5] heeft voldaan, omdat zijn aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld en er geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ is verleend. Eiser betoogt daarnaast dat zijn aanvraag hetzelfde behandeld zou moeten worden als een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA), omdat het in onderhavig geval ook gaat om een gecombineerde aanvraag.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser een aanvraag voor arbeid in loondienst heeft ingediend op grond van het Besluit 1/80. Niet in geschil is dat eiser wil werken en dus onder de reikwijdte van het Besluit 1/80 valt. Dit betekent dat de standstill-bepaling van toepassing is en dat de staatssecretaris de aanvraag niet slechts op het ontbreken van een mvv mag afwijzen, maar ook een inhoudelijk beoordeling van de aanvraag moet doen. De staatssecretaris stelt zich echter terecht op het standpunt dat er ook een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden. Dit blijkt uit het bestreden besluit, waarin staat dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet omdat niet is aangetoond of gebleken dat voor zijn werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning is verleend. [6] Zoals ook uit 6.1 volgt klopt dit. Eiser is hier ook niet van vrijgesteld. Dit is wel een vereiste voor een verblijfsvergunning als werknemer.
7.2.
Voor zover eiser stelt dat het tewerkstellingsvergunning-vereiste in strijd is met de standstillbepaling is van belang dat de Afdeling [7] al heeft vastgesteld dat ten tijde van de inwerkingtreding van Besluit 1/80 op 1 december 1980 ook al een tewerkstellingsvergunning nodig was krachtens de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Wabw). [8] Dit betekent dat er geen sprake is van een ongeoorloofde aanscherping als bedoeld in de standstill-bepaling. De staatssecretaris stelt zich dus terecht op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de nationale eisen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De stelling op de zitting dat eisers aanvraag zou moeten worden behandeld als een ‘Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid’ (GVVA) is niet onderbouwd en toegelicht. Daarbij heeft de staatssecretaris tegengeworpen dat een GVVA in het buitenland wordt aangevraagd, terwijl eiser zijn aanvraag in Nederland heeft ingediend en dat eiser ook geen GVVA heeft aangevraagd maar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80’.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser mocht afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJEU 20 september 1990, ECLI:EU:C:1990:322.
2.HvJEU 16 december 1992, ECLI:EU:C:1992:527
3.HvJEU 26 november 1998, ECLI:EU:C:1998:568
4.ABRvS 1 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9102.
5.In de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80.
6.Zie pagina 5 van het bestreden besluit d.d. 28 september 2022.
7.ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:95.
8.