In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80’. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 28 september 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier ongegrond is. Eiser heeft in het verleden meerdere aanvragen gedaan die zijn afgewezen, en zijn huidige aanvraag is ook afgewezen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid van het Besluit nr. 1/80. De rechtbank stelt vast dat eiser geen tewerkstellingsvergunning heeft gehad en dat zijn werk in Nederland niet kan worden aangemerkt als legale arbeid in de zin van het Besluit 1/80. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter onderbouwing van haar oordeel.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de nationale eisen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De stelling van eiser dat zijn aanvraag als een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA) behandeld zou moeten worden, is niet onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.