In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor vier personen. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 11 januari 2024 uitspraak gedaan. Eiser heeft op 30 augustus 2022 de aanvraag ingediend, waarop verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, binnen 90 dagen had moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 28 februari 2023 lag. Eiser heeft verweerder op 13 juli 2023 in gebreke gesteld en het beroep is op 31 oktober 2023 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft overwogen dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. Daarom is besloten om een langere beslistermijn van twintig weken op te leggen, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken. Verweerder is veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.