ECLI:NL:RBDHA:2024:4102
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische familieleden op basis van afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 maart 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij de referent, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 16 september 2021 afgewezen, en deze afwijzing werd in een later besluit op 6 september 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 20 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en eisers, die de afwijzing van de mvv zou rechtvaardigen. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat de hoorzitting zorgvuldig is verlopen en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers is uitgevallen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken en dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft en dat eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.