ECLI:NL:RBDHA:2024:4102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL22.19744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische familieleden op basis van afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 maart 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij de referent, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 16 september 2021 afgewezen, en deze afwijzing werd in een later besluit op 6 september 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 20 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en eisers, die de afwijzing van de mvv zou rechtvaardigen. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat de hoorzitting zorgvuldig is verlopen en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers is uitgevallen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken en dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft en dat eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19744

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , [eiser 1] en [eiser 2], v-nummers: [nummer] , [nummer] en [nummer] , eisers
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 16 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 september 2022 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij deze afwijzing gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referent [naam] en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de gevraagde mvv heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De hoorzitting is zorgvuldig verlopen (onder 7). Verder heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat tussen referent en eisers geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (onder 8). Ook heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eisers en referent mogen laten uitvallen (onder 9). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eisers zijn de vader, moeder en de jongere broer van referent ( [naam] ). Zij hebben allen de Syrische nationaliteit. Referent is met ingang van 9 november 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 8 april 2021 heeft referent namens eisers een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ (8 EVRM). Over de aanvraag heeft referent toegelicht dat zijn ouders en jongere broer altijd onderdeel zijn geweest van zijn gezin. Zijn vader staat onder bescherming van de Syrische autoriteiten en woont daarom niet thuis. Zijn moeder heeft meerdere medische problemen. Zijn jongere broer heeft een trauma en kan daarom niet voor zijn moeder zorgen. Toen eiser nog in Syrië was, zorgden hij en zijn vrouw voor zijn moeder. Referent stuurt nu af en toe geld naar zijn moeder en broer.
5.1.
Bij besluit van 16 september 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Tussen referent en eisers is volgens de staatssecretaris geen sprake van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris is er tussen referent en eisers namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De gevraagde mvv wordt daarom niet verleend. Met betrekking tot de broer [eiser 2] overweegt de staatssecretaris aanvullend dat sprake is van gezins- of familieleven tussen deze broer en zijn ouders, maar omdat de aanvraag van de ouders wordt afgewezen, wordt ook de aanvraag van de broer afgewezen. Het gezins- of familieleven kan worden voortgezet in het land van herkomst.
5.2.
Referent heeft het bezwaarschrift op 3 augustus 2022 op een hoorzitting toegelicht.
5.3.
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. De staatssecretaris blijft bij zijn standpunt dat tussen referent en eisers geen sprake is van familie- of gezinsleven is als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In de gemaakte belangenafweging komt de staatssecretaris tot de conclusie dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van referent en eisers.
Wat is in geschil
6. Tussen partijen is in geschil of sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen referent en zijn ouders en jongere maar meerderjarige broer (eisers). Specifiek gaat het dan om de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook gaat het geschil over de vraag of de staatssecretaris de belangenafweging op een juiste wijze heeft verricht en of de hoorzitting zorgvuldig is verlopen.
Is de hoorzitting voldoende zorgvuldig geweest?
7. Eisers betogen dat de hoorzitting in de bezwaarfase niet voldeed aan de vereisten die volgen uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022. [1] Op de zitting hebben eisers toegelicht dat tijdens de hoorzitting de in het bestreden besluit genoemde tegenstrijdigheden in de verklaringen van referent hadden moeten worden besproken, zodat referent daarop kon reageren. Dat geldt ook voor de onderwerpen waarover bij de staatssecretaris onduidelijkheid bestond. Referent had daarover nadere uitleg kunnen geven. Eisers verwijzen daarvoor naar rechtsoverweging 11.3 in voornoemde uitspraak van de Afdeling.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase een uitgebreide hoorzitting heeft plaatsgevonden, waarbij de relevante elementen van de beoordeling zijn besproken. De staatssecretaris heeft waar nodig tijdens de hoorzitting doorgevraagd, nadere uitleg gevraagd dan wel geconfronteerd. Hij heeft referent en de gemachtigde van eisers tijdens de hoorzitting bovendien in de gelegenheid gesteld om al het nodige naar voren te brengen. Dat de staatsecretaris vervolgens in het bestreden besluit de verklaringen van referent weegt en beoordeeld, maakt niet dat de hoorzitting onzorgvuldig is geweest. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 baat eisers niet. In die zaak had de staatssecretaris namelijk afgezien van een hoorzitting wat volgens de Afdeling, gelet op wat in de bezwaarfase was aangevoerd, geen recht deed aan de belangen van de vreemdelingen.
Is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eisers?
8. Eisers stellen dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en referent. Eiseres (de moeder) heeft ernstige medische klachten en is hulpbehoevend. Voor zijn vertrek naar Nederland had referent (en zijn vrouw) al zorgtaken op zich genomen. Er is geen reële mogelijkheid dat andere familieleden of derden zonder tussenkomst van referent de benodigde zorg kunnen geven. Referent heeft tot aan zijn vertrek met zijn moeder en broer in huis gewoond. Na zijn vertrek heeft referent zijn moeder en broer financieel ondersteund. Zij zijn voor hun levensonderhoud van referent afhankelijk. De jongere broer [eiser 2] is door de inval van het regime in de ouderlijke woning in 2013 getraumatiseerd geraakt en kan als gevolg daarvan niet voor zijn moeder zorgen. De vader verblijft gedwongen op een andere plek en kan daardoor ook niet voor zijn vrouw zorgen.
8.1.
Voor de vraag of tussen referent en eisers als volwassen familieleden sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM moet volgens vaste rechtspraak van het EHRM [2] worden beoordeeld of tussen deze familieleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. [3] Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. [4]
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Dit omdat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat tussen referent en eisers geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij emotioneel afhankelijk zijn van referent. De staatssecretaris kan daarbij de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting betrekken. Zo heeft hij verklaard dat hij zijn vader sinds diens arrestatie – in 2013 – niet meer heeft gesproken. Zijn moeder heeft gezegd zonder haar man – die al jarenlang door de Syrische autoriteiten wordt vastgehouden – nergens naar toe te gaan. Referent verklaarde verder dat hij vooral zijn moeder en vader bij elkaar wil houden. Zijn jongere broer spreekt referent ook weinig, slechts af en toe via de telefoon. Hieruit volgt, anders dan eisers stellen, geen (emotionele) afhankelijkheid.
8.3.
De staatssecretaris kan daarbij verder betrekken dat eisers niet hebben onderbouwd dat de vader en broer medische problemen hebben en als gevolg daarvan van de zorg van referent afhankelijk zijn. De medische (ouderdoms)problemen die zijn vader zou hebben, heeft referent van horen zeggen van zijn moeder. De details kent hij niet. Wat betreft zijn jongere broer vermoedt referent dat hij is getraumatiseerd. Dat betreft echter zijn eigen conclusie en is niet met medische stukken onderbouwd. Referent heeft daarover verklaard dat zijn broer zelf vindt dat hij niets mankeert en dat zijn broer in staat is om voor zichzelf te zorgen. De staatssecretaris kan daaruit afleiden dat de broer in staat is zelfstandig te functioneren en niet afhankelijk is van de fysieke aanwezigheid en zorg van referent. De medische problemen – diabetes, rug- en hartproblemen – van de moeder erkent de staatssecretaris wel. De staatssecretaris stelt daarbij terecht dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt waaruit de hulpbehoevendheid van de moeder bestaat. Referent heeft hier zelf over verklaard dat zijn moeder niet invalide is, maar fases heeft waarin zij niet kan bewegen en op bed ligt. De staatssecretaris kan daarbij betrekken of er een reële mogelijkheid bestaat dat familieleden of derden de door moeder benodigde zorg kunnen geven. [5] Gelet op wat hiervoor ten aanzien van de broer en zijn niet onderbouwde medische problemen is overwogen, kan de staatssecretaris in de motivering betrekken dat eventuele ondersteuning door de broer – die meerderjarig is en bij zijn moeder in huis woont – kan worden geleverd. Ook heeft de moeder zich sinds het vertrek van referent en zijn vrouw staande weten te houden, waarbij derden, zo volgt ook uit de omschrijving van de overgelegde bankafschriften, al dan niet op verzoek van referent, ondersteuning hebben geboden met het leveren van medicijnen en boodschappen en bezoek aan het ziekenhuis. Niet is gebleken dat de gestelde afhankelijkheid tussen ouders/broer en referent exclusief is.
8.4.
De staatssecretaris heeft het verder, op grond van de overgelegde bankafschriften, aannemelijk geacht dat referent in de afgelopen jaren vanuit Nederland een financiële bijdrage heeft geleverd aan het huishouden van zijn ouders en broer. Uit deze bankafschriften blijkt dat referent tweemaal met een specifieke omschrijving voor boodschappen en ziekenhuiskosten geld heeft overgemaakt naar Syrië en verder een aantal aan verschillende personen gerichte overboekingen via Western Union heeft gedaan. De staatssecretaris kan daarbij overwegen dat niet gebleken is dat de ouders en broer geheel financieel afhankelijk zijn van referent. De financiële ondersteuning vanuit Nederland heeft de staatsecretaris dan ook niet ten onrechte aangemerkt als gangbaar bij een normale band tussen ouders en meerderjarige kinderen die het financieel beter hebben. De staatssecretaris kan er verder op wijzen dat eisers, behalve het feit dat hun zoon/broer met zijn gezin in Nederland woont, geen banden hebben met Nederland, maar wel een sterke binding hebben met Syrië. Hoewel niet in geschil is dat eisers langdurig hebben samengewoond in hetzelfde huis met referent, kan de staatssecretaris op grond van het voorgaande stellen dat tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan een gebruikelijke afhankelijkheid.
8.5.
De rechtbank begrijpt de wens van referent om zijn ouders en broer naar Nederland te laten overkomen en de rechtbank begrijpt ook dat referent zich zorgen maakt om zijn familie en voor hen wil zorgen. De staatssecretaris kan echter concluderen dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
Heeft de staatssecretaris in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging kunnen komen?
9. Eisers betogen dat de onder 8 genoemde omstandigheden in het kader van de belangenafweging niet op de juiste wijze zijn beoordeeld en gewogen. Ook is sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De belangenafweging is onvoldoende zorgvuldig geweest.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak moet de rechter bij de beoordeling van de belangenafweging allereerst toetsen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn. [6] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat de staatssecretaris de feiten en omstandigheden op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat sprake is van familie- of gezinsleven in het voordeel van de betrokken vreemdeling(en) dient te betrekken bij de belangenafweging. Bij de vaststelling of beschermenswaardig familieleven tussen betrokkenen bestaat en de te verrichten belangenafweging zijn dezelfde feiten en omstandigheden van belang, waarmee zij elkaar beïnvloeden. [7]
9.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn belangenafweging betrokken. Hij stelt zich niet onrechte op het standpunt dat sprake is van een “fair balance” tussen het belang van eisers bij uitoefening van familieleven met referent en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. De staatssecretaris kan in het nadeel van eisers wegen dat tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Omdat er geen sprake is van beschermenswaardig gezins- of familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is er ook geen sprake van inmenging. De staatssecretaris kan verder de economische belangen van de Nederlandse staat in het nadeel van eisers meewegen. Referent heeft weliswaar een baan en daarmee inkomen, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij naast zijn gezin ook drie extra volwassenen kan onderhouden en huisvesten. Bovendien kan de staatssecretaris daarbij betrekken dat het in de lijn van de verwachting ligt dat eisers een beroep zullen doen op de door algemene middelen gefinancierde faciliteiten waaronder medische zorg en toeslagen. Dat de vrouw van referent op zoek is naar een baan en referent bij de woningbouwvereniging staat ingeschreven voor een groter huis, maakt dit niet anders. Dit betreffen namelijk toekomstig onzekere gebeurtenissen die van allerlei factoren afhankelijk zijn. De staatsecretaris kan verder in het nadeel van eisers betrekken dat ze geen grensoverschrijdende documenten bezitten. Referent heeft hierover tijdens de hoorzitting bovendien verklaard dat hij denkt dat het aanvragen van paspoorten problemen op zal leveren. Verder neemt de staatssecretaris weliswaar aan dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar de staatssecretaris wijst er niet ten onrechte op dat dit één van het geheel aan mee te wegen aspecten is. Weliswaar hecht de staatssecretaris aan de objectieve belemmering veel belang, maar hij kan ook zwaarwegende belangen in het nadeel meewegen, zoals het economisch belang en het gegeven dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het contact met de familieleden in Syrië kan op de huidige wijze worden voorgezet, waarbij de financiële steun voor bijvoorbeeld medicatie of andere zorg ook vanuit Nederland gecontinueerd kan worden, zoals dat nu ook gebeurt. De staatssecretaris kan ten slotte in aanmerking nemen dat de binding van eisers met Nederland niet sterk is en dat de enige band die eisers met Nederland hebben erin is gelegen dat referent en zijn gezin hier wonen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Zie bijvoorbeeld het arrest het EHRM van 12 juni 2010,
4.Zie de arresten van het EHRM van 12 juni 2010,
5.ABRvS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2.
6.ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
7.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en ABRvS 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660.