ECLI:NL:RBDHA:2024:4019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
23 maart 2024
Zaaknummer
NL22.14535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel van Syrische vreemdeling wegens betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een Syrische vreemdeling wiens verblijfsvergunning asiel is ingetrokken op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De vreemdeling had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd met terugwerkende kracht ingetrokken omdat hij betrokken zou zijn geweest bij ernstige misdrijven, waaronder marteling en moord, tijdens zijn tijd in Syrië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd, maar deze werden ingetrokken na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat stelde dat een terugkeerbesluit niet kon worden uitgevaardigd als er een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestond. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond verklaard, omdat de vreemdeling niet kon aantonen dat hij niet dezelfde persoon was als degene die in verband werd gebracht met de misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende bewijs had geleverd dat de vreemdeling betrokken was bij de misdrijven en dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de vreemdeling toegewezen, omdat de staatssecretaris de terugkeerbesluiten had ingetrokken tijdens de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14535

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop1.Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met terugwerkende kracht tot ingangsdatum van de vergunning, zijnde 15 augustus 2015, ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Daarbij is tevens de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 34, eerste lid, juncto artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Daarnaast is besloten dat eiser niet ambtshalve in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bepaald is dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Aan eiser is een in reisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.

1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft als zaaknummer NL22.14536.
1.2
Bij uitspraak van 29 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. I.E. Lemmers.
1.4
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank geconcludeerd dat het onderzoek onvolledig is geweest en het onderzoek heropend op 7 februari 2023 om de beantwoording van de prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in zaaknummer C-663/21 af te wachten.
1.5
Het Hof heeft op 6 juli 2023 arrest gewezen (ECLI:EU:C:2023:540). Partijen zijn bij bericht van 10 juli 2023 in de gelegenheid gesteld hierop binnen zes weken te reageren.
1.6
Naar aanleiding van de reacties heeft de rechtbank het beroep behandeld op een nadere zitting op 14 november 2023. Daaraan hebben alleen de gemachtigden deelgenomen.

Overwegingen

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dat doet de rechtbank aan de hand van de gronden die eiser heeft aangevoerd.
2.1
Hierna omschrijft de rechtbank eerst hoe het besluit tot stand is gekomen. Daarna schetst de rechtbank de actuele stand van zaken en beoordeelt de rechtbank de gronden voor zover van belang.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 te Aleppo (Syrië) en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 15 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.1
Ter onderbouwing van die aanvraag heeft eiser verklaard dat hij van 10 oktober 2011 tot 20 januari 2012 als dienstplichtig militair in het Syrische leger heeft gezeten. Hij heeft geen fysieke training doorlopen omdat hij gezien zijn gewicht en postuur niet kon meekomen met de jonge soldaten. Eiser werd ingelegerd bij het directoraat Logistiek. Hij was chauffeur en vervoerde de brigadegeneraal [naam] in een pantservoertuig. Hij is niet ingezet tijdens conflicten of de oorlog. Hij was ongewapend en diende feitelijk slechts drieënhalve maand. Toen de commandant afzwaaide, zwaaide hij ook af. Eind 2011 of begin 2012 heeft de Syrische oppositie (Al Nusra) de controle over eisers woonplaats Mara (Mareh) overgenomen. Eind april 2012 is eiser door bombardementen van het Syrische regime op Mara aan een bovenarm gewond geraakt. Voor de behandeling is eiser een aantal keren op en neer gegaan naar Turkije. De oppositie bleef de controle houden over het gebied, zodat eiser zonder problemen heen en weer kon reizen. Eind 2013 of begin 2014 is hij voor de laatste keer voor medische behandeling naar Turkije gegaan. Vervolgens ging de oppositie mensen benaderen om een wapen te dragen en te vechten tegen IS. Ze moesten een training volgen en meevechten. Toen eiser dat zag, besloot hij om weg te gaan. Hij is persoonlijk nooit benaderd om mee te vechten, maar wilde weg voordat het zover zou komen. Eiser heeft zijn woonplaats op 1 augustus 2015 voor het laatst verlaten. Hij is vanuit Syrië naar Istanbul gegaan. Vanuit Turkije is hij rechtsreeks naar Nederland gevlogen.
3.2
Verweerder heeft bij besluit van 25 februari 2016 aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 verleend met ingang van 15 augustus 2015, geldig tot 15 augustus 2020.
3.3
Op 18 juli 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft eiser bij brief van 21 januari 2021 bericht dat er naar aanleiding van deze aanvraag en de beoordeling van het dossier aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat mogelijk artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is. Vanwege dit onderzoek heeft verweerder de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, onder a, van de Vw 2000 met negen maanden verlengd.
Voornemen
3.4
Verweerder heeft eiser in het voornemen van 25 oktober 2021 te kennen gegeven dat hij voornemens is om op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht in te trekken en de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen. Eiser heeft in zijn asielprocedure namelijk onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden. Eiser zou geen toelating zijn verleend als hij naar volledige waarheid zou hebben verklaard. Uit onderzoek is gebleken dat eiser, ook bekend als [naam] en [naam] , een vooraanstaand strijder is geweest binnen de militie [naam] en dat hij in openbare bronnen met ernstige misdrijven in verband wordt gebracht. Uit onderzoek op sociale media is gebleken dat eiser met naam, toenaam, persoonsgegevens en foto’s genoemd wordt op het Facebookaccount ‘ [naam] ’. Dit betreft een account waarop de beheerders aangeven geheimen te onthullen die van belang zijn voor de bevolking van Aleppo. Op dit account is op 30 september 2013 een post geplaatst. Uit deze post blijkt dat eiser, ook wel genoemd [naam] en [naam] , in verband wordt gebracht met ernstige misdrijven, waaronder marteling en moord.
3.5
Dat het in deze post daadwerkelijk om eiser gaat, blijkt volgens verweerder uit het volgende:
- De naam en leeftijd: in de post wordt gesproken van een in 2013 31-jarige man genaamd [naam] ;
- De afkomst: in de post wordt melding gemaakt van het feit dat deze [naam] afkomstig is uit Mara, de plaats waar eiser ook vandaan komt; en
- In de post wordt melding gemaakt van het feit dat deze [naam] zijn naam veranderde in [naam] , oftewel [naam] . De zoon van eiser is ook [naam] genaamd.
Verder blijkt ook uit het voorhanden zijnde beeldmateriaal dat deze persoon grote gelijkenis vertoont met eiser. Het beeldmateriaal afkomstig uit het departementale dossier van eiser is vergeleken met het beeldmateriaal uit deze Facebookpost.
3.6
Verweerder heeft verder aanvullend onderzoek verricht naar de [naam] , eiser zelf en de misdrijven en gebeurtenissen die in de Facebookpost van 30 september 2013 zijn genoemd. Uit dit onderzoek blijkt dat vanaf mei 2012 werd gestreden in de provincie Aleppo. Diverse oppositiegroeperingen kregen hierbij grote delen van het platteland in handen. In juli 2021 besloten een aantal kleinere gewapende oppositiegroeperingen in en rondom Aleppo samen te gaan werken. Uit deze samenwerking ontstond de [naam] , ook wel [naam] en [naam] genoemd. De [naam] wist snel uit te groeien tot een van de belangrijkste oppositionele groeperingen in Aleppo. Uit openbare bronnen blijkt dat eiser sinds de oprichting bij de [naam] betrokken is geweest.
3.7
In 2012 en 2013 vonden er militaire operaties plaats waarbij het regeringsleger het platteland en delen van de stad probeerde te heroveren. Tot januari 2015 stond Mara, een dorp ongeveer 25 kilometer verwijderd van Aleppo, onder leiding van diverse groeperingen, die onder meer behoorden tot het Vrije Syrische Leger (FSA). Ook de [naam] had een machtsbasis in het dorp en richtte in de zomer van 2012 in een oud schoolgebouw een gevangenis op, waar gevangengenomen soldaten, officieren en shabiha werden vastgehouden. Volgens openbare bronnen heeft eiser een belangrijke functie beleed in deze gevangenis. In augustus 2012 hebben twee onafhankelijke onderzoeksteams van CNN en The New Yorker een bezoek gebracht aan deze (geïmproviseerde) gevangenis en hiervan verslag gedaan. Het artikel van Ivan Watson en Raja Razek, ‘
Syrian Rebels hold pro-government prisoners in former schoolis, inclusief videomateriaal, op 1 augustus 2012 gepubliceerd op de website van CNN. Ook journalist Jon Lee Anderson bracht in augustus 2012 een bezoek aan deze gevangenis. Zijn artikel ‘
The War Within. As Syria descend into civil war, can its rebel factions unite against the government’, werd op 27 augustus 2012 gepubliceerd in The New Yorker. Door beide onderzoeksjournalisten is geconstateerd dat de gedetineerden in Mara sporen van mishandeling en marteling op hun lichaam vertoonden. In het videomateriaal van CNN komt een korte opname voorbij van een gedetineerde die duidelijk gemarteld of gefolterd is. In het artikel van Jon Lee Anderson wordt tevens melding gemaakt van mishandeling/marteling en zelfs een executie. Ook in een rapportage van een verslaggever van Al Jazeera in augustus 2012 wordt melding gemaakt van mishandeling en marteling die in deze gevangenis hebben plaatsgevonden. De conclusies van deze onderzoeksjournalisten wordt verder ondersteund door Human Rights Watch (HRW). In het artikel ‘
Syria: End Opposition Use Torture, Executions, Abuses show need for Accountability’,van 17 september 2012 wordt specifiek de gevangenis in Mara genoemd. Hierin wordt onder meer het volgende gezegd: “Human Rights Watch also documented torture and ill-treatment in the Maare detention facility, one of the recently established central detention facilities (…)”
3.8
Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat eiser in de Syrische media als een van de oprichters van de [naam] wordt genoemd. Hij zou binnen deze groepering diverse functies hebben bekleed en een periode werkzaam zijn geweest in de gevangenis te Mara. Uit berichtgevingen op internet blijkt dat eiser in april 2014 wegens wangedrag door de [naam] zou zijn ontslagen. Hierna zou hij tot aan zijn vertrek in augustus 2015 niet meer tot een groepering hebben behoord. Uit eerdergenoemde Facebookpost blijkt dat eiser wordt genoemd als een van de leidinggevenden in het Mara detentiecentrum. Dat eiser een prominente positie innam in deze gevangenis wordt ook bevestigd door de journalisten van CNN en The New Yorker. In het artikel van CNN wordt gezegd dat de tophandhaver van deze rebellengevangenis een man is van groot postuur met de bijnaam [naam] . Ook op het bijgeleverde videomateriaal komt deze [naam] zijdelings in beeld. Ook John Lee Anderson beschrijft in The New Yorker zijn ontmoeting met de medewerkers in de gevangenis in Mara en meer specifiek over zijn ontmoeting met [naam] . Op het beeldmateriaal dat via Al Jazeera is gepubliceerd, is eiser eveneens zichtbaar terwijl hij in de gevangenis aan het werk is. Ook hier valt hij op door zijn postuur en de wapenholsters die hij over zijn schouder heeft.
3.9
Daarnaast maken niet alleen mediakanalen melding van het feit dat eiser werkzaam was binnen de Mara gevangenis van de [naam] . Ook een mogelijk familielid van eiser, genaamd [naam] , maakt hier bij een Facebookfoto melding van. Bij een foto van eiser, opnieuw te herkennen aan onder meer de wapenholsters over zijn schouders, geplaatst op het account van het [naam] , heeft deze persoon twee commentaren geplaatst.
3.1
Verweerder concludeert op basis van alle informatie dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser met mishandeling, marteling/foltering en buitengerechtelijke executie in verband kan worden gebracht. Deze gedragingen zijn aan te merken als het begaan van oorlogsmisdrijven ten tijde van een intern gewapend conflict en aldus te beschouwen als misdrijven in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag. Deze gedragingen houden schendingen in van het Antifolterverdrag. Zij worden ook gezien als absolutie niet-politieke misdrijven in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
3.11
Naar de mening van verweerder is sprake van
knowing participation, omdat eiser heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof als bedoelt in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Uit onderzoek komt naar voren dat eiser onder de naam [naam] berucht is geworden wegens zijn gewelddadige optreden en in verband wordt gebracht met mishandeling, marteling/foltering en buitengerechtelijke executies. Dit betreffen misdrijven die dusdanig ernstig van aard zijn dat het voor eiser evident moet zijn geweest dat hij ernstige misdrijven pleegde. Nu eiser tevens tijdens zijn asielprocedure zijn asielrelaas niet naar waarheid heeft verklaard om daarmee zijn eigen aandeel en rol in de gewapende strijd en daarmee de door hem gepleegde misdrijven te verbergen, wordt geconcludeerd dat eiser zich van het misdadig karakter van zijn handelen bewust moet zijn geweest.
3.12
Volgens verweerder is tevens sprake van
personal participation. Eiser heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag gepleegd. Hij is onder de naam [naam] werkzaam geweest in de gevangenis van [naam] in Mara. Uit diverse artikelen komt naar voren dat hij daar een prominente rol vervulde. Zo wordt hij leidinggevende maar ook ‘top enforcer’ genoemd. Uit aanvullend onderzoek blijkt daarnaast dat hij ook persoonlijk mensen mishandeld dan wel gemarteld heeft. Gewezen wordt op de Facebookpost van het account [naam] . Op deze post hebben 11 mensen commentaren geplaatst. Uit deze commentaren valt op te maken dat diverse mensen direct aangeven persoonlijk te zijn gemarteld. Nu voorts uit eerdergenoemd rapport van HRW en de artikelen van CNN en The New Yorker blijkt dat er overduidelijk sprake is van mishandeling, marteling en foltering van gedetineerden in de Mara gevangenis en eiser hier persoonlijk een grote rol in heeft gehad, concludeert verweerder dat er een ernstig vermoeden is dat hij persoonlijk bedoelde misdrijven heeft gepleegd.
3.13
Eiser wordt ook in verband gebracht met buitengerechtelijke executies. In het artikel van Jon Lee Anderson wordt melding gemaakt van executies die plaatsvonden, zoals ook in het rapport van HRW. Naar de mening van verweerder heeft eiser door de werkzaamheden die hij in de gevangenis in Mara heeft verricht een wezenlijke bijdrage geleverd aan de executies. Zo is hij een van de top enforcers genoemd, een van de personen die de gedetineerden persoonlijk martelde en blijkt uit de artikelen van CNN en The New Yorker dat hij overduidelijk een autoriteit was binnen de gevangenis in Mara. Geconcludeerd wordt dat eiser door in wezenlijke mate bij te dragen aan het mogelijk maken van de misdrijven geacht wordt daadwerkelijk hieraan te hebben deelgenomen. Door deze wezenlijke bijdrage moet eiser mede verantwoordelijk worden gehouden voor de buitengerechtelijke executies en als mededader worden beschouwd.
3.14
Verweerder is van mening dat eiser wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde reden heeft om aan te nemen dat juist hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser komt echter niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd omdat het bepaalde van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. In het belang van de Nederlandse Staat wordt in dat geval geen verblijfsvergunning verleend. Uitgangspunt is dat Nederland geen vluchthaven wordt voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de ernstige misdrijven als omschreven in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Dit betekent dat in het geval van eiser een situatie is ontstaan waarin hij niet in aanmerking komt voor toelating maar evenmin gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid tot uitzetting naar zijn land van herkomst. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 juli 2007 (zaaknummer 200701663/1, ECLI:NL:RVS:2007:BB1436)) blijkt dat, zo enigszins mogelijk, dient te worden voorkomen dat de vreemdeling in deze situatie geraakt. In dit verband is bij de beoordeling van belang of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 van het EVRM zich duurzaam verzet tegen zijn uitzetting naar het land van herkomst. De term duurzaam dient daarbij aldus te worden begrepen dat de vreemdeling zich gedurende tenminste tien jaren in de situatie bevindt dat hij wegens schending van artikel 3 van het EVRM niet kan worden uitgezet en dat er geen vooruitzicht is op verandering in deze situatie binnen niet al te lange termijn. Indien dit het geval is, de vreemdeling voorts aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog altijd niet kan worden uitgezet, dat vertrek naar een ander land dan het land van herkomst ondanks voldoende aantoonbare inspanningen om te voldoen aan zijn vertrekplicht niet mogelijk is en de vreemdeling zich daarnaast in een uitzonderlijke situatie bevindt, is er voor verweerder aanleiding om te beoordelen of het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel is. In de optiek van verweerder is in de zaak van eiser niet aan voormelde criteria voldaan. Eiser heeft op 15 december 2015 een asielaanvraag ingediend. Derhalve is geen sprake van de omstandigheid dat hij zich tien jaar in de situatie bevindt waarin hij wegens schending van artikel 3 van het EVRM niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst. Bovendien is het niet aannemelijk dat vertrek naar een ander land dan het land van herkomst niet mogelijk is. Aan de proportionaliteitstoets wordt niet toegekomen.
3.15.
De toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag leidt tot de conclusie dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Om te voorkomen dat Nederland een gastland wordt van personen die dergelijke misdrijven hebben gepleegd, vordert de toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag dat eiser in het belang van de bescherming van de internationale betrekkingen van Nederland een inreisverbod wordt opgelegd voor de duur van tien jaar. Verweerder acht het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod gerechtvaardigd om redenen van openbare orde en ter bescherming van de fundamentele waarden van de samenleving en de internationale rechtsorde, het voorkomen van schade aan internationale betrekkingen, het behoud van de sociale samenhang, het publieke vertrouwen in het rechtsbedelings- en immigratiesysteem en de geloofwaardigheid van de inzet van Nederland voor de bescherming van de fundamentele waarden in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Verweerder acht dit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Dat eiser geruime tijd in Nederland woont en hier een leven heeft opgebouwd, acht verweerder niet doorslaggevend. Eiser had er namelijk nooit op mogen vertrouwen om toegang tot Nederland te krijgen. Als hij van meet af aan alle relevante informatie had verstrekt, zou hem geen verblijfsvergunning zijn verleend.
3.16
Verweerder stelt vast dat de echtgenote en de vijf minderjarige kinderen van eiser in Nederland wonen. De echtgenote en de vier oudste kinderen zijn allen via de mvv-nareis procedure naar Nederland gereisd en in het bezit gesteld van een afhankelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het jongste kind, [naam], is in Nederland geboren. Tussen eiser, zijn echtgenote en kinderen is sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Gelet op het inreisverbod is sprake van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleden. In het kader van de belangenafweging heeft verweerder gekeken naar de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 augustus 2001 inzake Boultif tegen Zwitserland (JV 2011.254) en 18 oktober 2006 inzake Üner (nr. 46410/99). Volgens verweerder heeft eiser het risico genomen dat op enig moment aan het licht zou komen dat hij informatie heeft achtergehouden, met als mogelijke consequentie het intrekken of het niet verlengen van de verblijfsvergunning. Eiser noch zijn echtgenote en de kinderen mochten er dus op vertrouwen dat de verblijfsvergunning op rechtmatige wijze is verkregen en hen de uitoefening van gezinsleven zou worden toegestaan. Gelet op het feit dat eiser het overgrote deel van zijn leven buiten Nederland heeft verbleven, kan verondersteld worden dat hij zich zelfstandig kan handhaven in het land waar hij is opgegroeid. Eiser is geboren en getogen in Syrië en heeft daar een aanzienlijk deel van zijn leven doorgebracht. Dat geruime tijd is verstreken sinds de gepleegde strafbare feiten en er geen antecedenten hier te lande bekend zijn, doet verder niet af aan de ernst van deze feiten en het groot menselijk leed dat hierdoor is veroorzaakt.
Voorts neemt verweerder in aanmerking dat de echtgenote en de kinderen bij de vestiging en intensivering van het gezinsleven in Nederland wisten of redelijkerwijs hadden kunnen weten dat het verblijf van eiser in Nederland, gezien zijn werkzaamheden in Syrië, niet rechtmatig was. De echtgenote en de kinderen hebben een afhankelijke verblijfstitel en zullen als het verblijfsrecht van eiser komt te vervallen, een zelfstandige vergunning dienen aan te vragen. Daarnaast is er volgens verweerder geen sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Dat de echtgenote en kinderen van eiser wel rechtmatig in Nederland verblijven, leidt niet automatisch tot de conclusie dat reeds hierom geen inreisverbod opgelegd kan worden. Van belang is dat eiser en zijn echtgenote ervan op de hoogte hadden kunnen of moeten zijn dat verblijf eiser niet zou worden toegestaan. In dit geval kan aan de ernst en de aard van de openbare orde aspecten zo’n zwaar gewicht worden toegekend dat op de Nederlandse Staat geen verplichting rust om het uitoefenen van het gezinsleven in Nederland toe te staan. Het belang van de openbare orde en de nationale veiligheid, alsmede het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van rechten en vrijheden, dient zwaarder te wegen dn het belang van eiser bij een ongestoord familieleven. Het feit dat eiser geen verblijf wordt toegestaan, betekent niet dat aan zijn kinderen het recht wordt ontzegd om hier te verblijven. Het gaat enkel om een keuze van eiser om zijn kinderen mee te nemen naar zijn land van herkomst in plaats van ze hier te lande te laten. Uit het enkele feit dat de kinderen een verblijfsvergunning hebben en sommigen van hen een opleiding volgen, vloeit niet voort dat eiser en zijn kinderen enkel in Nederland hun familie- en gezinsleven zouden kunnen uitoefenen. Tevens bestaat de mogelijkheid om dit op een ander manier uit te oefenen, bijvoorbeeld door zich gedurende vakanties bij eiser te voegen in een derde land of door middel van moderne communicatiemiddelen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is een vrije domiciliekeuze voor het kerngezin als geheel te honoreren.
Zienswijze
3.17
Eiser ontkent in de zienswijze de persoon met de bijnaam [naam] te zijn en in de gevangenis te hebben gewerkt. Hij ontkent eveneens dat hij tot de [naam] heeft behoord. De belangrijkste bron die hem in verband brengt met de [naam] is een Facebookpagina. Een bericht op Facebook kan niet zomaar worden aangemerkt als afkomstig uit betrouwbare bron. Eiser verwijst naar een website van de Rijksoverheid waar hier ook expliciet voor gewaarschuwd wordt. Verweerder legt niet uit waarom de Facebookpagina waarop hij zich baseert, betrouwbaar is. Met informatie geplaatst op een Facebookpagina moet zeer terughoudend worden omgesprongen en zo lang de bron niet duidelijk is kan deze informatie niet worden gebruikt. Wat hem door verweerder wordt toegedicht is zeer ernstig en heeft grote consequenties, niet alleen voor hem maar ook zijn gezin. Gelet hierop moet extra zorgvuldig worden omgegaan met een besluit tot intrekking en rust er op verweerder een zware motiveringsplicht. Naar de mening van eiser is aan die motiveringsplicht niet voldaan.
Eiser merkt voorts op dat verweerder heeft verwezen naar videomateriaal van CNN. In dit fragment wordt gesproken over ‘ [naam] ’ en worden gevangenen getoond. De persoon [naam] is kort in beeld, maar zijn gezicht is wazig gemaakt. De persoon is niet herkenbaar in beeld gebracht. Daarom kan niet worden vastgesteld dat eiser die persoon is. Verder wordt in het artikel van The New Yorker melding gemaakt van de persoon [naam] , maar er wordt geen informatie gegeven die deze persoon linkt aan hem.
3.18
Eiser erkent wel dat hij te zien is op beelden van Al Jazeera, maar daaruit kan niet opgemaakt worden dat hij aan het werk was. Hij kwam in die periode wel eens in deze gevangenis. In het dorp werd snel bekend als er nieuwe mensen gevangen werden genomen en zijn moeder vroeg hem dan om naar de gevangenis te gaan om te kijken of er familieleden of kennissen bij zaten die mogelijk ten onrechte waren meegenomen. Op de videobeelden is te zien dat hij naar binnen kijkt in een cel. Dat was dus om te kijken of er tussen de gevangenen bekenden zaten. Wat goed te zien is, is dat zijn kleding afwijkt van die van het andere personeel. De andere mensen die duidelijk herkenbaar zijn als bewakers dragen een camouflagebroek en hij niet. Hij droeg in die periode wel een wapen omdat het erg onveilig was in de omgeving. Om die reden droeg bijna iedereen een wapen. De gevangenis was makkelijk toegankelijk voor hem omdat hij de mensen kende.
3.19
Ook de post en het commentaar van een gesteld familielid betreft een bericht op Facebook. Niet duidelijk is wie achter het account [naam] zitten en waarom deze pagina betrouwbaar is. Evenmin is duidelijk of het bericht juist is. Bovendien is onvoldoende uitgelegd dat hij de man op de foto is en degene die het commentaar schreef daadwerkelijk een familielid van hem is. De enkele verwijzing naar een Facebookpagina is daarvoor onvoldoende, aldus eiser.
Eiser heeft daarnaast gezien dat in het voornemen is verwezen naar stukken op Alinghr.com en een artikel op Syria, the promise. Op deze sites staan artikelen in het Arabisch en verweerder heeft daar geen vertaling van overgelegd, zodat hier niet (namens zijn gemachtigde) op gereageerd kan worden. Verder is ook van deze bronnen niet uitgelegd waarom het betrouwbare bronnen zijn en de informatie die gepubliceerd is ook juist is.
3.2
Eiser is van mening dat, ook indien zijn verblijfsvergunning ingetrokken zou kunnen worden, hem geen inreisverbod kan worden opgelegd. Op procedures rondom en inreisverbod is de Terugkeerrichtlijn van toepassing. Om een inreisverbod op te kunnen leggen moet er sprake zijn van een terugkeerbesluit. Wil sprake zijn van een geldig terugkeerbesluit dan moet het land vermeld staat waarnaar teruggekeerd moet worden. Dit blijkt uit punt 115 van het arrest FMS e.a. (ECLI:EU:C:2020:367), en de weergave daarvan door het Hof in het arrest van 24 februari 2021, M. e.a. (ECLI:EU:C:2021:127, punt 39). Het Hof laat geen ruimte voor deze uitzondering. Eiser kan uit het voornemen niet opmaken dat met dit vereiste rekening is gehouden.
3.21
Uit het voornemen blijkt dat artikel 3 van het EVRM zich verzet tegen terugkeer naar Syrië. Eiser kan dit volgen. Echter, de overweging van verweerder dat hij niet zal worden uitgezet maar zelf maar op zoek moet gaan naar een land dat hem toegang zal verlenen, acht eiser in strijd met (de gedachte achter) artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Hij verwijst in dit kader naar de punten 79 en 80 van het arrest TQ (ECLI:EU:C:2021:9) waar het Hof overweegt, dat artikel 8, eerste lid, van richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) de lidstaten ertoe verplicht om wanneer er een terugkeerbesluit is uitgevaardigd tegen een onderdaan van een derde land maar deze niet aan de terugkeerverplichting heeft voldaan, ongeacht of dat het geval is binnen de voor vrijwillig vertrek toegestane termijn dan wel of geen termijn is toegekend, teneinde de doeltreffendheid van de terugkeerprocedures te verzekeren, de nodige maatregelen te nemen voor de verwijdering van de betrokkene, namelijk diens fysieke verwijdering uit die lidstaat volgens artikel 3, punt 5, van de Terugkeerrichtlijn. Het Hof herinnert de lidstaten er ook aan dat zij spoedig mogelijk moeten voldoen aan deze verplichting. Eiser stelt zich onder verwijzing naar voornoemd arrest op het standpunt dat verweerder niet kan stilzitten en wachten totdat hij zijn vertrek zelf geregeld heeft. Eiser meent daarom dat geen terugkeerbesluit opgelegd kan worden en het daardoor ook niet mogelijk is om een inreisverbod op te leggen.
3.22
Op 17 mei 2022 heeft verweerder eiser schriftelijk geconfronteerd met diverse bevindingen en onderzoeksresultaten. Het betreft eerdergenoemd onderzoek van Bureau Documenten en de (volledige) vertalingen van het artikel op Facebook, de videofragmenten van Al Jazeera, en de artikelen op wordpress.com en almjhar.com. Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren en heeft hij van bij brief van 30 mei 2022 gebruikgemaakt.
3.23
Met betrekking tot de fotovergelijking merkt eiser op dat de foto’s 2 tot en met 4 waarschijnlijk dezelfde persoon betreffen. Dit zijn volgens hem foto’s die door de IND dan wel AVIM zijn gemaakt. Dat de persoon op foto 1 en 5 dezelfde persoon is als die op de foto’s 2 tot en met 4, staat volgens eiser minder vast. Er wordt in de verklaring van onderzoek gesproken van “redelijke steun”, maar dat is onvoldoende om aan te tonen dat het daadwerkelijk om dezelfde persoon gaat.
Over de vertaling van het fragment op Facebook merkt eiser op dat hij in de zienswijze al heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat de informatie afkomstig is uit betrouwbare bron. Er is nog steeds geen achtergrond gegeven over deze Facebookpagina. De beheerders zijn niet bekend, de bronnen die zij gebruiken zijn niet bekend, en de betrouwbaarheid en deskundigheid van de auteurs is niet bekend. Dat maakt de tekst niet bruikbaar. Eenieder kan een Facebookpagina starten en van alles publiceren. Hetzelfde geldt voor de artikelen op wordpress.com en almjhar.com. Ook ten aanzien van deze artikelen staagt onvoldoende vast wie de bron is en waarom deze objectief is. Wordpress is een tool waarmee eenieder zelf een blog kan aanmaken. De auteur van het stuk is niet bekend en ook is niet bekend wat de bronnen van deze auteur zijn. Over de achtergronden van de website almjhar.com is weinig tot niets te vinden. Ook hiervan staat dus niet vast onder welke voorwaarden artikelen kunne worden gepubliceerd en aan welke standaarden van betrouwbaarheid en objectiviteit de teksten moeten voldoen. Ten aanzien van het vertaalde videofragment van Al Jazeera brengt eiser naar voren dat uit het stuk nergens zijn betrokkenheid uit blijkt. Hij wordt niet met naam genoemd in dit fragment.
Het bestreden besluit
3.24
Verweerder volgt eiser niet in diens zienswijze. De redenering dat de conclusies uit het voornemen zijn gebaseerd op één enkele Facebookpost is onjuist. Tijdens het onderzoek op sociale media is bedoelde post aangetroffen, waarin eiser persoonlijk, met afbeelding en in detail, in verband wordt gebracht met [naam] , de gevangenis in Mara/Mare’a en diverse ernstige misdrijven. Dit onder de bijnaam “ [naam] ”. Vervolgens is de inhoud van de post, juist omdat het een social media vondst betreft, geverifieerd aan de hand van het dossier van eiser en diverse gezaghebbende en openbaar toegankelijke bronnen. De Facebookpost heeft dus enkel het uitgangspunt van het onderzoek gevormd. Dat de exacte bron achter deze post niet vaststaat, doet in die zin niet ter zake. Bovendien wil onbekendheid met de bron ook niet zeggen dat de post onbetrouwbaar dan wel inhoudelijk onjuist is. Benadrukt wordt dat eiser dan wel “ [naam] ” in de betreffende post met een zeer groot aantal en verschillende soorten misdrijven in verband wordt gebracht. Deze misdrijven zijn echter, nadat hier aanvullend onderzoek naar is verricht, niet allemaal tegengeworpen. Verweerder werpt enkel de misdrijven die via objectieve en openbare bronnen geverifieerd konden worden tegen. Verder zijn de afbeeldingen uit de post ook nog voorgelegd aan Bureau Documenten, die concludeert dat er redelijke steun is voor de stelling dat persoon op de afbeeldingen in de post eiser betreft.
3.25
Waar het de video-rapportage van CNN en het artikel van The New Yorker betreft, wordt eiser evenmin gevolgd. Dat eiser niet direct in beeld is en/of slechts geblurd, doet immers niet af aan het feit dat beide onderzoeksjournalisten bevestigen dat de leider van de gevangenis van [naam] in Mara een kolossale man met een schouderholster om is, met de bijnaam “ [naam] ”. Bovendien is deze “ [naam] ” vrachtwagenchauffeur geweest en in het ‘bezit’ van diverse littekens en oorlogswonden. Dit alles rijmt met de inhoud van de Facebook-post waar het onderzoek mee is aangevangen en de inhoud van zijn dossier. Zo komt – naast in de post genoemde kenmerken – uit de diverse gehoren duidelijk naar voren dat eiser – onder meer in Dubai – langdurig werkzaam is geweest als vrachtwagenchauffeur én last heeft van diverse verwondingen en littekens die hij in Syrië heeft opgelopen.
3.26
Waar het de video van Al Jazeera betreft, bevestigt eiser daarnaast in de zienswijze zijn aanwezigheid in de opname. Hiermee plaats hij zich in de gevangenis in Mara, overeenkomstig de inhoud van de post op Facebook. De door hem gegeven verklaring voor zijn aanwezigheid daar acht verweerder ongeloofwaardig. In de video-opname is duidelijk te zien dat hij een rondleiding geeft in de gevangenis aan de journalist c.q. presentator van Al Jazeera. Ter illustratie heeft verweerder enkele stills uit de opname in het besluit weergegeven. Dit staat haaks op eisers verklaring dat hij op verzoek van zijn moeder op zoek was naar gevangengenomen kennissen of familieleden. De vertaling van de passage waarin eiser specifiek in beeld komt, doet hieraan nog verder afbreuk. Uit deze vertaling valt immers duidelijk op te maken dat eiser een ruimte betreedt die de rechtszaal van Liwa Al-Jahwid wordt genoemd. Dit staat namelijk zo omschreven op het papiertje op de deur. De deur die eiser nota bene zelf opent voor zijn gevolg. Op het moment dat hij expliciet in beeld en aan het woord is, geeft de verslaggever aan dat de verantwoordelijken van deze gevangenis zeggen dat in deze kamer binnenkort openbare en juridische processen zullen plaatsvinden volgens de bestaande regels. Eiser ‘checkt’ hier dus niet even of er ‘per ongeluk’ ten onrechte mensen gevangen worden gehouden door [naam] , maar geeft hier als verantwoordelijke van de gevangenis een rondleiding, waarbij hij tekst en uitleg geeft aan een journalist van Al Jazeera, onder andere over een zaal waarin volgens de Sharia recht wordt gesproken door [naam] . De stelling van eiser dat uit de opname van Al Jazeera niet blijkt van zijn betrokkenheid omdat zijn naam niet wordt genoemd in dit fragment, volgt verweerder niet. Het staat tenslotte vast dat eiser de persoon is die in beeld is. Tot slot wordt opgemerkt dat in de diverse in het voornemen genoemde openbare bronnen wordt gesproken over “ [naam] ” als zijnde een ‘hulking’ (vrij vertaald: kolossale) man met wapens in schouderholsters. Precies zoals eiser in de betreffende video-opname te zien is.
3.27
Waar het de Facebook-post op het Syrian Revolution netwerk betreft, volgt verweerder eiser evenmin. Het betreft een bekend medianetwerk van de Syrische oppositie. Een dergelijke post op zo’n platform, ter ere van een actief lid van de gewapende oppositie zoals eiser wekt op zich geen bevreemding. Dat de persoon op de afbeelding eiser betreft, is in het voornemen al gemotiveerd. Daar komt de verklaring van onderzoek door Bureau Documenten bij, dat er redelijke steun is dat de persoon op de afbeelding daadwerkelijk eiser betreft. Het gestelde over het familielid is tot slot onjuist. In het voornemen is immers enkel gesteld, gelet op de achternaam van degene die de post heeft geplaatst, dat het ‘mogelijk’ om een familielid zou gaan, meer niet.
3.28
Verweerder heeft de vertaling van de artikelen van Wordpress en Almjar doen toekomen omdat die ontbrak bij het voornemen. Gelet hierop volgt verweerder eiser niet in zijn stelling dat de bronnen van beide artikelen niet duidelijk zijn en de teksten daardoor niet bruikbaar zijn. Of de precieze bron nu wel of niet direct te achterhalen is of valt, wil niet zeggen dat wat in deze artikelen staat direct als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar dient te worden beschouwd. Naast alle andere bronnen in het voornemen wordt eiser ook in deze artikelen aangeduid als “ [naam] ” die actief was voor [naam] . De inhoud van deze artikelen bevestigt dus het beeld dat ook al uit andere openbare bronnen naar voren kwam, namelijk dat eiser “ [naam] ” is, actief was voor [naam] en betrokken is geweest bij ernstige misdrijven. Het had juist op de weg van eiser gelegen om een verklaring te geven voor het feit dat juist hij op een dergelijke wijze én in diverse openbare bronnen wordt aangeduid als “ [naam] ”.
3.29
Verder heeft verweerder na de zienswijze nog een veelvoud aan openbare bronnen aangetroffen waarin “ [naam] ” opnieuw in verband wordt gebracht met [naam] en de gevangenis in Mara. Verweerder verwijst naar artikelen van de Sun Media Group en CP24.com van 25 en 26 augustus 2012, een artikel van de Los Angeles Times van 18 augustus 2012 en een artikel van de Ierse Independent van 11 augustus 2012. In al die bronnen wordt gesproken over “ [naam] ” als zijnde de baas c.q. leider van de gevangenis van [naam] in Mara. Tevens wordt er melding van gemaakt dat “ [naam] ” een fors uitgevallen man is, voormalig vrachtwagenchauffeur én diverse (oorlogs-)wonden heeft, zowel zicht- als onzichtbaar. In het artikel van de Los Angeles Times komt zelfs de zittingzaal van [naam] weer naar voren, die in de video-opname van Al Jazeera ook te zien was. Naar de mening van verweerder vormt dit opnieuw nadere onderbouwing dat eiser “ [naam] ” is.
3.3
Ook in het rapport ‘
Awaiting Justice, Most notable armed opposition detention centres’van SNHR.org komt [naam] evident naar voren in verband met een andere gevangenis van [naam] , in de plaats Ar-Ra’ie, genaamd Al-Thawra. Deze [naam] wordt daarin direct in verband gebracht met marteling van gevangen aldaar: “(…)
However, those who were arrested while they were fighting with government forces or over security charges were prohibited from having visitors. They were also brutally tortured by a number of jailers led by a man called “ [naam]
who was a young man in his thirties from northern Aleppo suburbs – Marea’ city. The jailors used to beat those who worked with government forces brutally and hang them from the roof for hours (…)”.
Deze informatie heeft verweerder geverifieerd aan de hand van andere bronnen. Zo blijkt uit de vertaling van de Facebook-post van
[naam], een vertaling die ook op 17 mei 2022 aan eiser is aangeboden, dat eiser ‘zijn lelijke stank in Al-Thawra gevangenis verspreid’. Dit komt overeen met de passage uit het rapport van SNHR.org. In de eerder aangehaalde en besproken artikelen van Wordpress en Almjhar.co wordt eiser eveneens direct in verband gebracht met de gevangenis Al-Thawra. Geconcludeerd wordt dan ook dat eiser ook in die gevangenis ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen heeft begaan.
3.31
Verweerder constateert verder dat eiser niets inhoudelijks heeft aangevoerd of ingebracht ten aanzien van de overwegingen in het voornemen die zien op de knowing en personal participation. Het leidt verweerder tot de slotsom dat artikel 1(F), aanhef, onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. Voorts stelt verweerder vast dat eiser ook in verband met de artikel 3 en 8 van het EVRM niets heeft aangevoerd in de zienswijze.
3.32
Ten aanzien van het terugkeerbesluit merkt verweerder op dat uit het voornemen ondubbelzinnig naar voren komt dat Syrië het land van herkomst is en dus ook het land van terugkeer betreft. Om die reden wordt reeds voldaan aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit de arresten FMS en M. e.a. Verder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 25 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:600) overwogen dat verweerder een terugkeerbesluit moet uitvaardigen tegen een vreemdeling die illegaal op Nederlands grondgebied verblijft. Hierdoor ontstaat voor een vreemdeling de plicht te vertrekken. Het vervolgens niet uitzetten van die vreemdeling, als hij niet voldoet aan zijn vertrekplicht omdat die uitzetting in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement, is niet in strijd met het doel en het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn. Dit geeft aanleiding om te bepalen dat artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000 van toepassing zijn. Daarom moet eiser Nederland onmiddellijk verlaten. Dit houdt op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tevens de verplichting in om een in reisverbod op te leggen, De toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag houdt bovendien in dat artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 van toepassing is. Niet is gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Gelet op artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 juncto 6,5a, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 wordt het inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.
De beroepsgronden
4. Eiser stelt dat verweerder hem niet goed begrepen heeft. De crux is dat verweerder niet voldoende gemotiveerd heeft dat hij dezelfde persoon is als [naam] genoemd in de verschillende bronnen. Alle stukken beziend, eindigt het spoor bij de Facebookpagina “ [naam] ”. Deze Facebookpagina is de enige bron die hem linkt aan de figuur [naam] . Daarom is in de zienswijze uitgelegd dat verweerder nader zal moeten motiveren dat deze Facebookpagina als een betrouwbare bron kan worden aangemerkt. In dat kader is wel relevant om te weten wie er achter zitten en op welke manier zij aan hun informatie komen. Daar komt bij dat de fotovergelijking niet overtuigend is. Eiser heeft niet de onderzoeksmethoden willen betwisten of willen betogen dat Bureau Documenten niet zorgvuldig te werk is gegaan. Waar het om gaat is dat aan de hand van het onderzoek door verweerder conclusies worden getrokken die niet getrokken kunnen worden. Aan de hand van het foto-onderzoek kan niet met (voldoende) zekerheid gezegd worden gezegd dat hij de persoon op de foto is.
4.1.
Eiser brengt voorts naar voren dat het om een intrekkingsprocedure gaat en dat de bewijsplicht (-last) bij verweerder ligt. Het is aan verweerder om aan te tonen dat hij, eiser, valse informatie heeft verstrekt die, als bekend, zou leiden tot afwijzing van de aanvraag. De argumenten die nu door verweerder maar voren zijn gebracht zijn daar voor te summier in de ogen van eiser. Het besluit is naar zijn mening dan ook onvoldoende gemotiveerd en kan niet in stand blijven.
4.2
Daarnaast vraagt eiser zich in zijn beroepsgronden af of wel een terugkeerbesluit opgelegd kan worden. In dat kader wijst eiser op de prejudiciële vragen die zijn gesteld op 20 oktober 2021 in de zaak C-663/21. De Oostenrijkse rechter heeft bij het Hof de volgende vraag neergelegd:
’Staan de bepalingen van richtlijn 2008/115/EG, met name de artikelen 5, 6 en 9 alsook 9, lid 1, in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan tegen een derdelander aan wie het eerder verblijfsrecht als vluchteling wordt ontnomen ten gevolge van de intrekking van de vluchtelingenstatus, ook een terugkeerbesluit moet worden uitgevaardigd wanneer reeds ten tijde van de uitvaardiging van dat besluit vaststaat dat de verwijdering van de betrokkene voor onbepaalde tijd ontoelaatbaar is wegens het verbod op refoulement, hetgeen tevens bij onherroepelijk beslissing wordt vastgesteld?’ Eiser acht de beantwoording van deze vraag ook relevant voor zijn zaak.
5. Op 6 juli 2023 heeft het Hof arrest gewezen in de zaak C-663/21. In dit arrest heeft het Hof voor recht verklaard dat oor recht verklaard dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn zich tegen het uitvaardigen van een terugkeerbesluit verzet wanneer vaststaat dat verwijdering naar het beoogde land van bestemming voor onbepaalde tijd is uitgesloten (ECLI:EU:C:2023:540).
6. In reactie op dit arrest stelt eiser zich op het standpunt dat – nu verweerder aannemelijk acht dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM – het terugkeerbesluit geen stand kan houden. In het verlengde daarvan is ook het inreisverbod ten onrechte opgelegd.
7. Bij de behandeling ter zitting van 14 november 2023 heeft verweerder desgevraagd erkend dat uit genoemd arrest volgt dat geen terugkeerbesluit gericht op Syrië kon worden uitgevaardigd. Verweerder heeft vervolgens ter zitting het terugkeerbesluit en inreisverbod ingetrokken en verzocht het beroep voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ongegrond te verklaren.
8. Gezien de intrekking van het terugkeerbesluit en het inreisverbod ter zitting behoeft het beroep voor zover het hierop betrekking heeft geen bespreking meer. De omvang van het geding is dus beperkt tot de intrekking van de verblijfsvergunning asiel en weigering een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen. Gezien de beroepsgronden komt de door de rechtbank te verrichten toetsing in de eerste plaats neer op de vraag of verweerder er op goede gronden en voldoende gemotiveerd van uitgaat dat eiser dezelfde persoon is als [naam] in de aangehaalde bronnen. Niet in geschil is dat de betreffende [naam] in verband kan worden gebracht met het plegen van c.q. betrokkenheid bij misdrijven die vallen onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser niet. Weliswaar stelt eiser terecht dat op verweerder de bewijslast rust van de tegenwerping dat eiser valse informatie heeft verstrekt, dan wel informatie heeft achtergehouden die, als deze eerder bekend was geweest, in de weg zou hebben gestaan aan vergunningverlening, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit aan deze bewijslast voldaan; met de door verweerder aangehaalde bronnen is aannemelijk geworden dat eiser dezelfde persoon is als [naam] .
9.1
De rechtbank wijst in dit verband in de eerste plaats naar de beelden afkomstig van Al-Jazeera. Eiser ontkent niet dat hij op die beelden te zien is en dat hij op dat moment in de gevangenis in Mara was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat en waarom eisers verklaring voor zijn aanwezigheid daar niet geloofwaardig is (zie overweging 3.28). Verder is eiser op deze beelden te zien als een man met een groot postuur met wapens in schouderholsters. [naam] is in de aangehaalde bronnen ook zo omschreven. Ook de onderzoeksjournalisten van CNN en The New Yorker omschrijven de leider van de gevangenis in Mara als een kolossale man met een schouderholster om, met de bijnaam [naam] . In het artikel van CNN wordt gesproken over een voormalig taxichauffeur en in het artikel in The New Yorker een voormalige vrachtwagenchauffeur met de bijnaam [naam] die verschillende keren gewond is geraakt. Dat laatste komt overeen met eerdere verklaringen van eiser dat hij – onder meer in Dubai – langdurig werkzaam is geweest als vrachtwagenchauffeur en last heeft van verwondingen en littekens die hij in Syrië heeft opgelopen.
9.2
De fotovergelijking biedt verdere onderbouwing voor de conclusie dat eiser dezelfde persoon als [naam] is. De persoon die is afgebeeld op de Facebookpost ‘ [naam] ’ vertoont grote gelijkenis met de foto’s die hier in Nederland van eiser zijn genomen. Bureau Documenten concludeert dan ook dat er redelijke steun is voor de hypothese dat de persoon die bij de post is afgebeeld (foto 5) eiser is. Daarbij komt nog dat in de post wordt gesproken over een 31-jarige man genaamd [naam] en het feit dat deze man afkomstig is uit Mara, wat overeenkomt met de persoonsgegevens die eiser in Nederland heeft vertrekt. Bovendien wordt in de post vermeld dat deze [naam] zijn naam veranderde in [naam] , oftewel [naam] en dat de zoon van eiser ook [naam] heet.
10 Ter zitting heeft eisers gemachtigde zich naar aanleiding van de intrekking van het terugkeerbesluit en inreisverbod op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in ieder geval moet worden vernietigd. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, bekend onder zaaknummer 202001182 (ECLI:NL:RVS:2022:2129). Verder voert eiser aan dat het het besluit ontbreekt aan een deugdelijke afweging over de vraag of eisers gezinsleven zich tegen intrekking verzet. Verweerder heeft wel gemotiveerd dat artikel 8 van het EVRM zich niet tegen het bestreden besluit verzet, maar heeft dat enkel bezien uitgaande van het bestaan van het terugkeerbesluit en inreisverbod. De vraag is hoe een en ander eruitziet als eiser in Nederland gezinsleven heeft en er geen sprake is van een terugkeerverplichting.
10.1
Verweerder heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om het bestreden besluit te vernietigen. Voor wat betreft eisers gezinsleven is verweerder van mening dat de in het bestreden besluit gemaakte afweging met het oog op het inreisverbod niet anders kan worden. De toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag verzet zich namelijk tegen vergunningverlening.
10.2
De rechtbank overweegt dat eisers verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 27 juli 2022 hem niet kan helpen. De genoemde uitspraak had betrekking op een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). In het kader van de aanvraag van een amv is het ontbreken van adequate opvang in het land van herkomst een belemmering om een terugkeerbesluit op te leggen, maar kan het ook reden zijn om – in het kader van de beoordeling van het asielverzoek – ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen. In zoverre onderscheidt zich die situatie van het geval van eiser, waarin de situatie in Syrië een belemmering vormt om een terugkeerbesluit op te leggen, maar deze belemmering door de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag géén reden vormt om een verblijfsvergunning te verlenen of de intrekking achterwege te laten.
10.3
De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat verweerders afweging met betrekking tot artikel 8 van het EVRM anders zou worden nu het terugkeerbesluit en inreisverbod zijn ingetrokken. Daarmee is verweerders inmenging in eisers gezinsleven alleen maar verminderd. De rechtbank overweegt verder dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning dan wel de weigering om hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen, in het licht van artikel 8 EVRM de toets der kritiek kan doorstaan. De tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag geeft de bevoegdheid om de verblijfsvergunning asiel in te trekken. Die tegenwerping staat immers in de weg aan de erkenning van eiser als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Gezien het openbaar belang om geen bescherming te verlenen aan mensen die betrokken zijn bij de in artikel 1(F) bedoelde misdrijven én de in het bestreden besluit vervatte afwegingen ten aanzien van eisers gezinsleven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van die bevoegdheid ook in dit geval gebruik heeft kunnen maken. Uit artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit volgt verder dat, indien artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in de weg staat, ook geen verblijfsvergunning wordt verleend op één van de andere gronden genoemd in artikel 29 van de Vw 2000. Op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 juncto 3.77 van het Vreemdelingenbesluit kan ook op reguliere gronden de verlening van een verblijfsvergunning – bijvoorbeeld op grond van artikel 8 EVRM – worden geweigerd in verband met de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtlingenverdrag. Het feit dat eiser thans niet naar Syrië kan terugkeren, betekent niet dat op verweerder de verplichting rust om eiser een verblijfsvergunning op een reguliere grond te verlenen. Eiser weet dat zijn verblijf in Nederland niet gewenst is omdat hij in verband wordt gebracht met 1(F)-gedragingen. Het is niet bij voorbaat of bij uitsluiting aan verweerder om een mouw te passen aan de situatie die in wezen wordt veroorzaakt door de onmogelijkheid om terug te keren. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof van 22 november 2022 (zaaknr. C-69/21, ECLI:EU:C:2022:913), waarin het Hof overweegt dat de Terugkeerrichtlijn geen betrekking heeft op hoe aan derdelanders een verblijfsrecht wordt toegekend, noch op de gevolgen van illegaal verblijf op het grondgebied van een lidstaat van derdelanders ten aanzien van wie geen besluit tot terugkeer naar een derde land kan worden vastgesteld. Er lijkt dan ook geen verplichting te bestaan om het verblijf te reguleren middels een reguliere verblijfsvergunning.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren. Dat betekent dat eiser zijn verblijfsvergunning asiel niet terugkrijgt. De verplichting van eiser om naar Syrië terug te keren is echter komen te vervallen. Ook is er geen sprake meer van een verbod om de Europese Unie in te reizen.
12. Omdat verweerder hangende het beroep heeft erkend dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet in stand konden blijven en deze heeft ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken.
Deze kosten worden begroot op € 2.187,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting en 0,5 punt voor de nadere behandeling, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en mr. R.H. van Marle en mr. M. Kleijn Hesselink, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 9 februari 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.