ECLI:NL:RVS:2022:2129

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
202001182/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • E. Steendijk
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en terugkeerbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2020. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het terugkeerbesluit van 17 juni 2019 vernietigd. De vreemdeling, afkomstig uit Guinee, had als niet-begeleide minderjarige in Nederland een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris had de vreemdeling opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de opvangmogelijkheden voor de vreemdeling in zijn land van herkomst, wat leidde tot de vernietiging van het terugkeerbesluit.

In hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij ambtshalve moest beoordelen of de vreemdeling Nederland niet kon verlaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad geen toereikend onderzoek had gedaan naar de opvang in Guinee. De rechtbank had niet alleen het terugkeerbesluit, maar het gehele besluit van 17 juni 2019 moeten vernietigen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de vernietiging van het besluit had beperkt tot het terugkeerbesluit. Tevens werd het beroep van de vreemdeling tegen het nieuwe terugkeerbesluit van 3 mei 2022 gegrond verklaard, en dit besluit werd vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202001182/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2020 in zaak nr. NL19.16185 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en hem opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten (dit laatste hierna: het terugkeerbesluit).
Bij uitspraak van 29 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wat betreft het terugkeerbesluit en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, advocaat te Made, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op 22 februari 2021 heeft de staatssecretaris het terugkeerbesluit ingetrokken.
De vreemdeling heeft hierop een reactie ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nadere reactie ingediend.
Bij besluit van 3 mei 2022 heeft de staatssecretaris opnieuw een terugkeerbesluit genomen.
Tegen dat besluit heeft de vreemdeling beroepsgronden bij de Afdeling ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt uit Guinee. Op 11 januari 2018, toen hij veertien jaar en een maand oud was, heeft hij als niet-begeleide minderjarige in Nederland een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag afgewezen en daarbij een terugkeerbesluit genomen. Na vernietiging door de rechtbank van het terugkeerbesluit en het meerderjarig worden van de vreemdeling in 2021, heeft de staatssecretaris hem op 3 mei 2022 opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten.
2.       De staatssecretaris betoogt in zijn enige grief dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat hij in het kader van de asielaanvraag, voordat een terugkeerbesluit wordt genomen, ambtshalve moet beoordelen of de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
3.       Op de in deze zaak voorliggende rechtsvraag is de Afdeling in onder meer haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, ingegaan. Die uitspraak gaat over het arrest van het HvJEU van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse asielbeleid voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Toepassing daarvan in de voorliggende zaak leidt tot het volgende.
4.       Vast staat dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor internationale bescherming en de asielaanvraag terecht is afgewezen. Voor het nemen van een terugkeerbesluit bestond in dit geval evenwel geen ruimte, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, omdat de staatssecretaris er geen blijk van heeft gegeven toereikend onderzoek te hebben gedaan naar adequate opvang voor de toen nog minderjarige vreemdeling in zijn land van terugkeer. Evenmin heeft de staatssecretaris in het besluit uiteengezet welk onderzoek hij nog zou doen en hoe lang dat onderzoek naar verwachting nog zou duren. Al om die reden slaagt wat de staatssecretaris in zijn grief aanvoert, niet. In deze situatie kon de rechtbank niet volstaan met het vernietigen van het terugkeerbesluit, maar had zij het gehele besluit moeten vernietigen. Haar opdracht om een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, verhoudt zich bovendien niet tot haar beslissing om alleen het terugkeerbesluit te vernietigen. Het hoger beroep is om die reden toch gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre vernietigd, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de vernietiging van het besluit van 17 juni 2019 heeft beperkt tot het terugkeerbesluit. Dit betekent dat het gehele besluit van 17 juni 2019 is vernietigd.
5.       Het beroep van de vreemdeling tegen het op 3 mei 2022 genomen terugkeerbesluit dat ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling wordt betrokken, is, gelet op wat hierna onder 6 wordt overwogen daarom ook gegrond. Dat besluit wordt vernietigd.
6.       De staatssecretaris zal aan de hand van de asielaanvraag van de vreemdeling een nieuwe beoordeling moeten maken. Zie daarvoor onder meer wat de Afdeling in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1531, onder 5, heeft overwogen.
7.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2020 in zaak nr. NL19.16185, voor zover zij de vernietiging van het besluit van 17 juni 2019 heeft beperkt tot het terugkeerbesluit;
III.      verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 3 mei 2022, V-[…], gegrond;
IV.      vernietigt dat besluit;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.138,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J.B. A Campo, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. A Campo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022
371