ECLI:NL:RBDHA:2024:3995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.405 en NL24.406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Marokkaanse vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Marokkaanse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser had op 19 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 30 december 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 1 februari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Eiser had problemen met zijn familie in Marokko en vreesde voor zijn leven bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat eiser na zijn vertrek met onbekende bestemming geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer is voor een dergelijke maatregel. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.405 en NL24.406
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 19 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 december 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met zijn familie in Marokko omdat hij wilde trouwen met zijn nicht en seks voor het huwelijk heeft gehad met haar. Eiser vreest bij terugkeer vermoord te worden door zijn familie. Daarnaast heeft eiser asiel aangevraagd omdat hij problemen heeft met zijn familie vanwege een erfenis. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat het asielrelaas niet geloofwaardig is, omdat Marokko voor eiser kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, omdat hij de asielaanvraag enkel heeft ingediend om uitzetting te voorkomen en omdat hij niet zo spoedig mogelijk een asielaanvraag heeft ingediend. [1] Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
3. Bij brief van 24 januari 2024 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat eiser - na opheffing van de vreemdelingenbewaring - met onbekende bestemming is vertrokken (de MOB-melding). Verweerder verwijst hierbij naar bijlagen uit zijn eigen digitale systeem, waaruit blijkt dat eiser op 22 januari 2024 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. Het is verweerder niet gebleken dat eiser zich daarna weer heeft gemeld bij verweerder of een van zijn ketenpartners.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Bij schrijven van 31 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser - ondanks zijn MOB-melding - nog steeds procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij eiser voor het laatst heeft gesproken toen hij nog in detentie zat op 17 januari 2024. Tijdens dat gesprek heeft eiser uitdrukkelijk aangegeven nog steeds prijs te stellen op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft hem nadien niet meer gesproken maar desondanks meent hij dat een periode van twee weken te kort is om aan te nemen dat eiser geen procesbelang meer heeft. Het is immers niet gebruikelijk dat er dagelijks contact is tussen de vreemdeling en zijn gemachtigde en eiser beschikt niet over een telefoon. Om deze redenen stelt hij dat eiser nog procesbelang heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland, als deze vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij of zij verblijft. In dat geval ontbreekt in beginsel het procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van het beroep en zal dit beroep in de regel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij of zij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit komt er in de praktijk op neer dat de gemachtigde weet dat zijn cliënt nog in Nederland verblijft, waar zijn cliënt verblijft en dat de gemachtigde met de vreemdeling contact heeft gehad over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader gemaakt moeten worden.
6. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank laten weten dat hij sinds de MOB-melding geen contact meer heeft gehad met zijn cliënt. Eiser en zijn gemachtigde zijn ook niet verschenen op de zitting. De rechtbank is van oordeel - gelet op de MOB-melding, het niet verschijnen van eiser ter zitting en het feit dat eiser sinds de MOB-melding geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde - dat uit de houding van eiser moet worden afgeleid dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland. Eiser heeft daarmee geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Vanwege het ontbreken van dit procesbelang zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard worden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. De afwijzing van de asielaanvraag van eiser en het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod blijven in stand.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen) rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, f en h, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579 en van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.