202302364/1/V3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 april 2023 in zaak nr. NL23.6392 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de rechtbank op 27 maart 2023 laten weten dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. Op verzoek van de rechtbank heeft de gemachtigde van de vreemdeling op diezelfde dag laten weten dat hij nog contact met de vreemdeling heeft gehad via WhatsApp. Ook heeft hij bevestigd dat de vreemdeling de opvang heeft verlaten. Op 29 maart 2023 is de vreemdeling niet ter zitting bij de rechtbank verschenen. Zijn gemachtigde heeft toen verklaard dat hij niet weet waar de vreemdeling verblijft en of hij in Nederland is, dat ze voor het laatst op 28 maart 2023 in de ochtend contact hebben gehad en dat de vreemdeling toen meldde dat hij de zaak wilde voortzetten.
2. Anders dan de gemachtigde van de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank terecht op basis van de bovenstaande omstandigheden geoordeeld dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. Daarbij heeft de rechtbank terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579. Uit die uitspraak volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De Afdeling heeft overwogen dat dit slechts anders is als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. De Afdeling heeft toegelicht dat dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. 2.1. De gemachtigde van de vreemdeling wijst erop dat hij de dag voor de zitting van de rechtbank nog contact heeft gehad met de vreemdeling en dat de vreemdeling toen meldde de zaak te willen voortzetten, maar dat is niet voldoende om tot een ander oordeel te leiden. Een belangrijk element van het ‘onderhouden van contact’, als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, is namelijk dat de gemachtigde van de vreemdeling weet dat hij in Nederland verblijft en waar hij verblijft. De Afdeling verwijst ook naar haar uitspraak van 16 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2090, onder 2.2. De grieven falen. 3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023
962