ECLI:NL:RBDHA:2024:3943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.35446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige seksuele geaardheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit en geboren in 2003, heeft op 15 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt homoseksueel te zijn. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 november 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 16 februari 2024 is behandeld.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de seksuele gerichtheid van eiser terecht ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gevoelens en ervaringen met betrekking tot zijn homoseksualiteit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in lijn met de werkinstructie WI 2019/17 heeft gehandeld, die voorschrijft dat bij de beoordeling van asielaanvragen rekening moet worden gehouden met het referentiekader van de vreemdeling. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat zijn seksuele gerichtheid geloofwaardig is, en de rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag dan ook bevestigd.

De rechtbank wijst erop dat eiser inconsistenties vertoont in zijn verklaringen en dat hij niet in staat is gebleken om zijn ervaringen en gevoelens adequaat te verwoorden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat de gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig is, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft met het besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is ook een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming besluit

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft op 15 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Hij is homoseksueel. Hij ging met [naam] en anderen seksuele relaties aan. Zijn gerichtheid heeft na ontdekking door zijn familie tot mishandeling geleid. Daarom moest hij Marokko verlaten. De staatssecretaris heeft bij het voornemen van 31 oktober 2023 eisers seksuele gerichtheid en de problemen als gevolg daarvan ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft op 1 november 2023 een zienswijze ingediend, maar bij het bestreden besluit is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toepassing van werkinstructie 2019/17

4. Eiser voert aan dat zijn referentiekader, met name dat hij op 13-jarige leeftijd achter zijn seksuele gerichtheid is gekomen, maakt dat werkinstructie 2019/17 [1] (hierna: WI 2019/17) niet goed toepasbaar is. Daarom had in dit geval op grond van artikel 4:84 van de Awb [2] afgeweken moeten worden van de toepassing van die werkinstructie.
5. Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris verricht in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Dat blijkt ook uit WI 2019/17, waarin staat dat rekening wordt gehouden met het referentiekader tijdens het gehoor en de geloofwaardigheidsbeoordeling van homoseksualiteit als asielmotief. [3] Het enkele gegeven dat eiser een bepaald referentiekader heeft, is dan ook geen reden om geen toepassing te geven aan de werkinstructie. Er is daarom geen sprake van een situatie dat toepassing van WI 2019/17 gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Seksuele gerichtheid
6. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. Hij heeft op 13-jarige leeftijd zijn homoseksuele gerichtheid ontdekt en daarom stelt de staatssecretaris te hoge eisen aan zijn verklaringen hierover. Hij heeft met zijn verklaringen voldoende inzicht geboden in zijn gevoelens en gedachtes.
7. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder WI 2019/17. Zowel bij de gehoren als in de besluitvorming dient de staatssecretaris rekening te houden met het referentiekader van de vreemdeling. [4] In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde gerichtheid worden onder meer vragen gesteld over een aantal vaste thema’s. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een lhbti-gerichtheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. Het is aan de vreemdeling om vooral aan de hand van zijn verklaringen zijn gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. [5] De rechtbank acht deze vaste gedragslijn niet onredelijk. De rechtbank beoordeelt, enigszins terughoudend, of de staatssecretaris de gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig kon vinden.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in lijn met WI 2019/17 heeft bevraagd en dat hij zijn oordeel over de ongeloofwaardigheid van eisers homoseksuele gerichtheid gemotiveerd uiteen heeft gezet in het voornemen en in het bestreden besluit.
9. De staatssecretaris heeft met betrekking tot het referentiekader overwogen dat eiser een volwassen 20-jarige man is, scholing heeft genoten tot de zevende klas en daarna een praktijkschool en koksopleiding heeft gevolgd. Uit het MediFirst-advies volgt dat eisers langetermijngeheugen niet intact is, waardoor hij niet precies data en tijden kan onthouden. Hier is rekening mee gehouden tijdens de gehoren. [6] Gelet hierop heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat uit deze omstandigheden volgt dat van eiser verwacht mag worden dat hij in staat is om inzicht te geven in de gedachtes en gevoelens met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. Het enkele gegeven dat hij 13 jaar oud was toen hij zijn gerichtheid ontdekte en dat dit zeven jaar geleden was, maakt niet dat hij daar nu niet enig inzicht in kan geven. Het betreft immers een voor eiser ingrijpende gebeurtenis. De stelling dat hij niet in staat is om meer te verklaren dan hij heeft gedaan, is niet nader onderbouwd. Er mocht daarom worden uitgegaan van eisers verklaringen.
10. Ten aanzien van de ontdekking van de homoseksuele gevoelens heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eiser hier algemeen en oppervlakkig over heeft verklaard. Met de verklaring dat hij vóór 2016 filmpjes keek over mannen die seks hadden, geeft hij immers geen inzicht in de gevoelens of gedachtes die hij had. Tevens heeft hij over zijn eerste seksuele ervaring met [naam] in 2016 slechts verklaard dat hij het eerst opvallend vond en toen normaal. Maar hiermee geeft hij geen inzicht in de ontdekking van zijn seksualiteit en wat hij daarbij voelde of ervaarde. Dit is bijzonder nu dit zijn allereerste seksuele ervaring was. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij door het seksuele contact met [naam] wist dat hij homoseksueel was, maar de staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat hij niet heeft uitgelegd waarom dat zo was en wat dit persoonlijk voor hem betekende. Dat eiser zijn gevoelens voor jongens niet kan omschrijven behalve dat het normaal en niet bijzonder is, geeft ook geen inzicht in zijn gedachtes en gevoelens op dit punt.
10. Over de vraag hoe eiser zijn homoseksuele gerichtheid beleefd heeft tegen de achtergrond van de situatie van lhbti in Marokko, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de angst en het gedrag niet overeenstemmen. Eiser heeft immers verklaard dat hij wist dat homoseksualiteit niet geaccepteerd was en dat hij bang was dat zijn familie en de maatschappij erachter zouden komen. Tegelijkertijd heeft hij verklaard dat hij in het openbaar met [naam] omging terwijl volgens eiser duidelijk te zien was dat [naam] homoseksueel was. De stelling in de zienswijze en beroep dat de gevoelens zo sterk waren dat hij bereid was bepaalde risico’s te lopen, geeft ook geen inzicht en doet daarom hier niet aan af. Ook heeft eiser verklaard dat hij met andere jongens in het openbaar afsprak met als enige verklaring dat hij seks nodig had. Hiermee heeft hij geen inzicht gegeven in hoe zijn gedrag te plaatsen is in verhouding tot de gestelde angst.
10. Ook heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eiser summier en algemeen heeft verklaard over zijn relatie met [naam]. Zo heeft hij verklaard dat hij verliefd was op [naam], zijn gevoelens dichtbij hem lagen en dat hij hem leuk vond. Ook dat hij het verdrietig vond toen het contact werd verbroken en hij de relatie bijzonder vond. Hieruit kan echter niet worden opgemaakt wat [naam] zo bijzonder maakte voor eiser. Tevens heeft eiser verklaard dat hij bezorgd was over een mogelijke reactie van zijn familie of samenleving op zijn homoseksuele relatie met [naam]. Maar hierover heeft hij slechts verklaard dat de twijfels werden weggenomen doordat hij het geaccepteerd heeft. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser hiermee geen inzicht geeft in zijn relatie met [naam] en wat dit voor hem betekende. Dit had wel verwacht mogen worden, omdat eiser ook verklaard heeft dat dit zijn meest bijzondere relatie is geweest. De stelling in beroep dat met [naam] alles op zijn plaats viel en hij zijn blijdschap en acceptatie niet wilde laten aantasten door problematische gedachten over samenleving en familie, kunnen hieraan niet afdoen.
10. Over eisers contact met andere homoseksuelen via facebook heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eiser hierover summier en oppervlakkig verklaard heeft. Eiser heeft immers niet kunnen duiden hoe hij wist wie hij kon benaderen in het licht van het gevaar en zijn angst voor zijn familie en de maatschappij als zij erachter zouden komen. De verklaring dat eiser dat uit de foto’s kon halen, mocht de staatssecretaris onvoldoende achten. De verklaring in de zienswijze dat dit nu eenmaal de manier is waarop het daar gaat is niet onderbouwd en biedt nog steeds geen inzicht.
10. Over lhbti in Nederland heeft eiser slechts verklaard dat zij rechten hebben en niet mishandeld worden. Maar de staatssecretaris heeft dit als algemeen mogen bestempelen.
10. Alles samengenomen heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geconcludeerd dat de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is. De beroepsgronden op dit punt slagen daarom niet.
Problemen in Marokko
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte verwacht dat eiser kan verklaren over de beweegredenen van de jongens die hem mishandeld hebben. Hij heeft verklaard over zijn vermoeden daarover. Daarnaast gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de angst die eiser voelde tijdens die mishandeling. Tot slot is ten onrechte tegengeworpen dat hij wisselend verklaarde over zijn adres, hij leefde op straat of bij vrienden en zag dat niet als een adres waardoor hij zijn oude adres opgaf.
10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft tegengeworpen dat de ongeloofwaardig geachte seksuele gerichtheid afdoet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. Daarnaast is terecht tegengeworpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd van het incident, terwijl hij verklaard heeft dat er documenten zijn van het ziekenhuis waar hij behandeld is na zijn mishandeling. Tevens heeft hij aangifte gedaan bij de politie, maar ook daar is niets van overgelegd. Dat hij nu niet met zijn familie praat, neemt niet weg dat het op zijn weg lag om deze stukken mee te nemen, of op te vragen, om zijn asielaanvraag te onderbouwen. Over de aangifte heeft de staatssecretaris bovendien niet ten onrechte overwogen dat niet gevolgd wordt dat hij aangifte zou doen zonder namen te noemen, terwijl ook onduidelijk is waarom hij aangifte deed terwijl hij bang was voor de politie vanwege zijn seksuele gerichtheid. Dat hij angst zou hebben ervaren tijdens de mishandeling, doet aan deze motivering niet af.
10. Daarnaast heeft staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser uit zichzelf drie verschillende redenen heeft gegeven waarom de jongens hem hebben mishandeld: hij wist niet waarom, het was omdat ze zich gepasseerd voelden en het was omdat hij met homoseksuelen omging en niet met hen. De staatssecretaris heeft er tevens terecht op gewezen dat ook als het gaat om een vermoeden, verwacht mag worden dat hij consistent is in die verklaring. Dat is ook niet het geval. Overigens heeft de staatssecretaris ook terecht overwogen dat het een vermoeden is van eiser dat de mishandeling met zijn seksuele gerichtheid te maken heeft. Tot slot heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser enerzijds verklaard heeft tot aan zijn vertrek op het adres van zijn familie te hebben gewoond, [7] anderzijds dat hij uit huis gezet was en op straat en bij vrienden overnachtte. [8] Eiser geeft hiervoor als verklaring dat hij op straat of bij vrienden slapen niet ziet als een adres. Maar dat neemt niet weg dat hij in het aanmeldgehoor hierover anders heeft verklaard. Namelijk dat hij van zijn geboorte tot aan zijn vertrek op het adres van zijn familie woonde en ook niet in de laatste maand een nacht ergens anders sliep. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1252386_1/1/
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.WI 2019/17 (paragraaf 2.1 en 3).
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.
5.AbRS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754 (rechtsoverweging 3.1).
6.Zie het voornemen van 31 oktober 2023 (pagina 2 en 3).
7.Pagina 7 van het Aanmeldgehoor van 18 oktober 2023.
8.Pagina 39 en 40 van het Nader gehoor van 27 oktober 2023.