ECLI:NL:RBDHA:2024:3870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met Vietnamese nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een eiser met de Vietnamese nationaliteit, die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 2 januari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodzaak was voor een zitting en heeft het onderzoek gesloten op 13 maart 2024. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij zij heeft gekeken naar de zicht op uitzetting naar Vietnam. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, ondanks de zorgen van de eiser over de voortgang van zijn Laissez-passer-aanvraag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9655

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 13 maart 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voorduren daarvan al eerder heeft getoetst. [1] Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan de laatste uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste vervolgberoep, 8 februari 2024, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat de voortgangsrapportage geen duidelijkheid geeft of sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Vietnam. Eiser stelt dat verweerder meer informatie dient te verschaffen over de behandeling van eisers LP [2] -aanvraag. Zo stelt eiser dat verweerder de herinneringen aan het digitale dossier moet toevoegen die door de Nederlandse ambassade in Hanoi aan de Vietnamese autoriteiten worden verzonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In zijn reactie op het vervolgberoep van 1 februari 2024 heeft verweerder de werkwijze ten aanzien van LP-aanvragen voor Vietnam beschreven. [3] Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder op 26 januari 2024, 13 februari 2024 en 5 maart 2024 herinneringen heeft verzonden naar de Nederlandse ambassade in Hanoi. De werkafspraak tussen verweerder en de Nederlandse ambassade luidt dat vervolgens de Nederlandse ambassade een herinnering stuurt naar de Vietnamese autoriteiten. In de eerder genoemde reactie heeft verweerder geschreven dat de Nederlandse ambassade – ondanks herhaalde verzoeken – de herinneringen niet doorstuurt naar verweerder. Desondanks veronderstelt verweerder dat de Nederlandse ambassade de herinnering wel degelijk doorstuurt naar de Vietnamese autoriteiten, nu de Vietnamese autoriteiten beslissingen nemen op LP-aanvragen, dan wel om nadere informatie verzoeken.
6. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Er zijn geen concrete aanknopingspunten aanwezig om te veronderstellen dat de Nederlandse ambassade zich niet aan de werkafspraak houdt om herinneringen te sturen naar de Vietnamese autoriteiten. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat niet in geschil is dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting naar Vietnam en dat deze werkwijze recentelijk ook tot reacties van de Vietnamese autoriteiten op LP-aanvragen heeft geleid. Daarnaast is sprake van een kort tijdsverloop sinds indiening van de LP-aanvraag. Ook betrekt de rechtbank in haar oordeel dat eiser geen medewerking verleent aan terugkeer naar Vietnam. Hij heeft namelijk in het vertrekgesprek van 21 februari 2024 verklaard niet terug te willen keren naar Vietnam. Ook is niet gebleken dat eiser heeft gepoogd om alsnog zijn identiteit te onderbouwen.
7. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 15 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:518 en 13 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1983.
2.Laissez-passer.
3.Zie nader de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 13 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1983, rechtsoverweging 5.