ECLI:NL:RBDHA:2024:518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL24.107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en bevoegdheid ambtenaar bij terugkeerbesluit in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Vietnamese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 2 januari 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 10 januari 2024 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren toegelicht en dat de maatregel was opgelegd door een bevoegd ambtenaar. Eiser betwistte de bevoegdheid van de ambtenaar en de wijze van uitreiking van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel correct was ondertekend en dat eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn rechten. Ondanks deze tekortkomingen oordeelde de rechtbank dat de maatregel niet onrechtmatig was, gezien de belangen die met de bewaring waren gediend.

Eiser voerde ook aan dat de maatregel in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere vreemdelingen in vergelijkbare situaties een opheffing van de maatregel hadden gekregen. De rechtbank verwierp dit beroep, omdat verweerder in die gevallen een onjuiste belangenafweging had gemaakt en niet verplicht was om eerdere fouten te herhalen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar de rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier)

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Gip. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
Gronden maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Bevoegdheid ambtenaar maatregel van bewaring
4. Eiser stelt dat niet is gebleken dat de maatregel is opgelegd door een bevoegd ambtenaar zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Niet iedere medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is volgens eiser bevoegd om een maatregel van bewaring op te leggen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel door een bevoegd ambtenaar is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is ondertekend door [Naam2]. Boven de handtekening staat: “De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, de bevoegde ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),”. Verder volgt uit artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vv dat een daartoe door de Minister aangewezen ambtenaar van de IND een dergelijke maatregel kan opleggen. Ten aanzien van de verder niet door eiser onderbouwde stelling dat niet iedere ambtenaar van de IND bevoegd is om een maatregel op te leggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval aan de bevoegdheid van de desbetreffende ambtenaar te twijfelen. De beroepsgrond faalt.
Uitreiking van de maatregel
6. Eiser voert aan dat de maatregel niet is uitgereikt in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, laatste zin, van het Vb.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende rechtsbescherming. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. [3] Tot slot wordt ook in aanmerking genomen dat eiser eerder, op 7 december 2023 en 14 december 2023, maatregelen opgelegd heeft gekregen en hij tegen deze maatregelen beroepen heeft ingesteld bij de rechtbank. In de huidige maatregel worden dezelfde gronden met dezelfde motivering gehanteerd als in de maatregelen van 7 december 2023 en 14 december 2023.
Gelijkheidsbeginsel
9. Eiser voert aan dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. Eiser is namelijk op 5 december 2023 op het kadeterrein in Hoek van Holland gelijktijdig staandegehouden met een grote groep vreemdelingen die allen de Vietnamese nationaliteit hebben. In twee andere zaken [4] is het eiser bekend dat de maatregel na een belangenafweging door verweerder is opgeheven. Eiser stelt dat zijn situatie vergelijkbaar is met die zaken. Verweerder had daarom de maatregel in zijn geval ook moeten opheffen.
10. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregelen in de zaken waar eiser naar verwijst zijn opgeheven op basis van een, achteraf gezien, onjuiste veronderstelling van verweerder. Volgens verweerder werd in die zaken verondersteld dat de kans van slagen van een LP [5] -aanvraag bij de Vietnamese autoriteiten dermate klein was, dat om die reden een opheffing van de maatregel was aangewezen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat na de opheffing van de maatregelen en ter voorbereiding op deze zitting, onderzoek is gedaan naar de slagingskans van een LP-aanvraag bij de Vietnamese autoriteiten. Vervolgens is gebleken dat LP’s met regelmaat worden afgegeven door de Vietnamese autoriteiten. Verweerder stelt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu verweerder in de aangehaalde zaken een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en hij niet gehouden is om eerder gemaakte fouten voort te zetten in andere zaken.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een eenmaal gemaakte fout dient te worden herhaald. [6] De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten om de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven over de uitgevoerde belangenafweging in de door eiser aangehaalde zaken in twijfel te trekken. In dat verband heeft verweerder ter zitting met het noemen van concrete aantallen over recente jaren voldoende toegelicht dat LP’s met regelmaat worden verstrekt door de Vietnamese autoriteiten. Ten aanzien van Vietnam is dus zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig. Ook heeft verweerder in het geval van eiser terecht een maatregel opgelegd, nu het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Op basis van het bovenstaande is verweerder niet gehouden om de aan eiser opgelegde maatregel op te heffen.
Lichter middel
12. Eiser voert aan dat in de maatregel niet is gemotiveerd of een lichter middel geschikt is. In dat verband wijst eiser erop dat hij in het gehoor heeft verklaard dat hij het in bewaring zwaar heeft. Zo is hij 10 kilogram afgevallen sinds hij in bewaring zit. Nu een motivering ten aanzien van het lichter middel ontbreekt, moet de maatregel worden opgeheven.
13. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel een deugdelijke motivering bevat waarom niet is gekozen voor een lichter middel. Zo heeft verweerder in de maatregel overwogen dat, gelet op de gronden en de bijbehorende motiveringen, een lichter middel niet doeltreffend is. Verder wordt in de maatregel overwogen dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel en niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Hoewel in de motivering niet specifiek is vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij het psychisch zwaar heeft in detentie en hij als gevolg hiervan is afgevallen, heeft verweerder op basis van deze verder niet onderbouwde stelling geen aanleiding hoeven om de detentie als onevenredig bezwarend te beschouwen. Door de rechtbank wordt ook in aanmerking genomen dat medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum en door eiser niet is gesteld en onderbouwd dat de medische zorg in het detentiecentrum onvoldoende is. Verweerder heeft dus terecht geen lichter middel toegepast. De beroepsgrond faalt.
Ambtshalve toets
14. In het kader van de ambtshalve toetsing van de maatregel stelt de rechtbank vast dat het voor de maatregel vereiste terugkeerbesluit niet is ondertekend. Het ontbreken van een ondertekening leidt tot een gebrek in het besluit. De rechtbank ziet aanleiding om het ontbreken van de ondertekening met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De ondertekening van een terugkeerbesluit is namelijk geen wettelijk vereiste. [7] Daarnaast heeft eiser niet gesteld en onderbouwd door het gebrek te zijn benadeeld. Verder is niet gebleken dat verweerder zonder het gebrek een andersluidend besluit zou hebben genomen. Eiser is daarom niet door het gebrek in zijn belangen geschaad.
15. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 14 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
4.Eiser verwijst naar de vreemdelingen in de beroepen met kenmerken NL24.101 en NL24.103.
5.Laissez-passer.
6.Zie de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4082