ECLI:NL:RBDHA:2024:3862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/09/659816 / FA RK 24-265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en gezagsrecht in de context van Moldavisch recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024, betreft het een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige] van Nederland naar Moldavië, ingediend door de vader. De vader stelt dat de moeder in strijd met zijn gezagsrecht heeft gehandeld door met de minderjarige naar Nederland te verhuizen zonder zijn toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarige en dat de moeder, op basis van Moldavisch recht, niet in strijd heeft gehandeld met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank oordeelt dat de moeder recht had om met de minderjarige naar Nederland te reizen voor haar studie, aangezien zij de vader tijdig op de hoogte heeft gesteld en de communicatie tussen de vader en de minderjarige heeft gefaciliteerd. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot teruggeleiding af, omdat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De benoeming van de bijzondere curator blijft van kracht tijdens eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-265
Zaaknummer: C/09/659816
Datum beschikking: 19 maart 2024

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 15 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [plaats 1] , Republiek Moldavië,
advocaat: mr. R.H. Ebbeng te Veldhoven.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. A.H. van Haga te Den Haag (voorheen: mr. J.E.C. Verhoeff te Den Haag).

Procedure

Op 24 januari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door mr. I.M. Mulder. Beide partijen zijn voorts bijgestaan door A. Manuelyan, een tolk in de Engelse taal. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is verschenen [naam] . Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H.M. Boone. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op de genoemde regiezitting zijn de vader en de moeder overeengekomen dat zij door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, zullen proberen tot een minnelijke regeling te komen. Op 29 januari 2024 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen geen doorgang heeft gevonden. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 30 januari 2024 drs. J.A.M. Hendriks tot bijzondere curator benoemd over de minderjarige [minderjarige] . Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank in genoemde beschikking aangehouden en de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft daarna (wederom) kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- het verweerschrift, met bijlagen;
-de brief van 22 januari 2024, van de zijde van de moeder;
- het verslag van de bijzondere curator van 28 februari 2024;
- de brief van 28 februari 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 5 maart 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk, N. Epstein, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door een tolk I.G.S. Ringele, de bijzondere curator en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van zowel de zijde van de vader als de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
  • de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] te bevelen, althans uiterlijk op 15 februari 2024, althans uiterlijk op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar zijn woonadres te [plaats 1] , Republiek Moldavië, [postcode] , [adres] ;
  • dan wel – indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen binnen de door de rechtbank te stellen termijn – te gelasten dat de moeder de benodigde geldige reisdocumenten onmiddellijk aan de vader zal afgeven, althans uiterlijk op 15 februari 2024, althans uiterlijk op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, zodat hij [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar [plaats 1] , Republiek Moldavië;
  • de moeder te veroordelen in de nader te specificeren proceskosten aan de zijde van de vader gevallen ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet in het bijzonder de reiskosten, de advocaatkosten en [de kosten – toev. Rb] van de terugkeer van de minderjarige;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Voorts heeft de moeder zelfstandig verzocht de vader te veroordelen tot betaling van de proceskosten opkomende van de zijde van de moeder.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest tot 8 december 2021.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [plaats 1] , Moldavië.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- Blijkens het verzoekschrift hebben de vader, de moeder en [minderjarige] de Moldavische en de Roemeense nationaliteit. Blijkens de basisregistratie personen (Brp) hebben de moeder en [minderjarige] in ieder geval de Roemeense nationaliteit.
- Op 22 maart 2022 heeft de moeder met [minderjarige] Moldavië verlaten en is zij met hem naar Roemenië vertrokken.
- De moeder is op 27 april 2022 vanuit Roemenië in Nederland aangekomen en heeft zich bij de gemeente [plaats 2] geregistreerd op 1 mei 2022.
- In een uitspraak van 19 december 2022 heeft de rechtbank van Chisinau, Moldavië, de vordering van de vader om de woonplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen verworpen. De rechtbank heeft bepaald dat de woonplaats van [minderjarige] is gevestigd in de woning van de moeder, met de restrictie dat die moet zijn gelegen op het grondgebied van Moldavië.
- Op 31 oktober 2023 heeft het Civiel, handels- en administratief college van het Hof van Beroep van Chisinau uitspraak gedaan, inhoudende dat de eerder gewezen uitspraak van 19 december 2022 van de rechtbank Chisinau wordt vernietigd voor wat betreft de formulering “binnen de grenzen van de Republiek Moldavië”. De vader heeft een beëdigde Nederlandse vertaling van deze beslissing overgelegd, waarin onder meer het volgende is overwogen.
[afbeelding verwijderd i.v.m. persoonsgegevens]
- Daarnaast heeft het ‘College of Civil, Commercial and Administrative Litigation of the Chisinau Court of Appeal’ (het College) op 7 juni 2023 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van de vader waarin hij verzoekt:
- de terugkeer van [minderjarige] naar het land van verblijf, Moldavië, te bepalen;
- de overdracht van [minderjarige] aan het toezicht en de zorg van de vader te bepalen, tot het eindonderzoek van de zaak;
- de moeder te verbieden het grondgebied van Moldavië te verlaten met [minderjarige] zonder toestemming van de vader;
- de moeder te verplichten de reis-/paspoortdocumenten van [minderjarige] aan de vader te overhandigen.
In deze uitspraak ging het nog uitsluitend om het verzoek tot terugkeer, aangezien de andere verzoeken reeds waren afgewezen bij gebrek aan rechtsmacht. Het College heeft geoordeeld dat het beroep van de vader ongegrond is en in dat kader onder meer het volgende overwogen (de rechtbank volgt de door de vrouw overgelegde en niet bestreden vertaling inclusief – naar de rechtbank aanneemt – typefouten):
“Thus, the child was in the care and upbringing of the mother both before [de vader] submitted the statement of claim to the court for the establishment of the minor child’s domicile and after the case was completed, when the child’s domicile was established with the mother by judgement. (…) She also mentions that the plaintiff communicates with the child by different methods (zoom, viber, watsap, etc.). she proposed to visit the child in the Netherlands, but the plaintiff did not follow up on the proposal.”
- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 230041.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Moldavië zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Moldavië had. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden.
Tussen de ouders is in geschil of de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht naar Moldavisch recht.
De vader stelt dat de ouders op 8 december 2021 zijn gescheiden op grond van een gemeenschappelijk verzoek van 3 november 2021, waarbij overeenstemming bestond tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder. De zorgregeling over [minderjarige] was op basis van co-ouderschap. Op dat moment was niet bij de vader bekend dat de moeder met [minderjarige] Moldavië wilde verlaten. De vader was in de veronderstelling dat de moeder in de buurt van de vader zou blijven wonen. Vlak na de scheiding heeft de moeder echter aan de vader medegedeeld dat zij voornemens was om in Nederland een studie te gaan volgen en om samen met [minderjarige] naar Nederland te gaan. De vader was het daar niet mee eens. Omdat de moeder vervolgens op 29 december 2021 heeft aangekondigd dat zij ook zonder toestemming van de vader met [minderjarige] naar Nederland zou vertrekken, heeft de vader op 30 december 2021 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Chisinau om vaststelling van de woonplaats van [minderjarige] bij hem. Na de echtscheiding is er dus een geschil tussen de ouders ontstaan over de opvoeding en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , welk geschil door de rechter diende te worden beslecht en waardoor de door de ouders gemaakte afspraak over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is komen te vervallen. De rechter diende in dit geval op grond van artikel 63 van het Familiewetboek in de Republiek Moldavië (FW) de woonplaats van [minderjarige] vast te stellen en de moeder was niet bevoegd om op 22 maart 2022 zonder toestemming van de vader met [minderjarige] naar het buitenland te vertrekken. Artikel 64 FW is hierbij volgens de vader niet van toepassing, nu dit artikel ziet op de situatie waarin ouders een zorgregeling hebben afgesproken en waarbij de hoofdverblijfplaats van het kind is vastgesteld.
De moeder stelt dat zij in november 2021 op verzoek van de man akkoord is gegaan met een minnelijke ontbinding van het huwelijk waarbij is afgesproken dat de woonplaats van [minderjarige] bij de moeder is. Het huwelijk van partijen is daarop met wederzijdse overeenstemming ontbonden. De moeder mocht daarom op grond van de Moldavische wetgeving (artikel 64 FW), met [minderjarige] naar Nederland afreizen om een studie te volgen, mits zij ervoor zou zorgen dat er communicatie tussen de vader en [minderjarige] mogelijk was en er de mogelijkheid voor contact tussen de vader en [minderjarige] zou zijn. De moeder stelt dat zij altijd hiervoor heeft zorggedragen. Ze heeft de vader op de hoogte gesteld van haar voornemen tot vertrek, voorstellen gedaan met betrekking tot communicatie en in de weekenden uren aaneengesloten videocontact met [minderjarige] toegestaan. De moeder had dus niet de toestemming van de vader nodig en heeft niet gehandeld in strijd met enig gezagsrecht van de vader. Daarnaast heeft het Hof van Beroep van Chisinau op 7 juni 2023 geoordeeld dat het verzoek van de vader met betrekking tot onder meer de terugkeer van [minderjarige] naar het land van zijn gewone verblijf, ongegrond is. Voorts heeft het Hof van Beroep van Chisinau op 31 oktober 2023 ook een beslissing gegeven over de woonplaats van [minderjarige] in die zin dat die zonder territoriale beperking bij de moeder is, en overwogen dat de ouders ouderlijke overeenstemming hadden over de woonplaats van [minderjarige] bij de moeder. Bovendien is bij beslissing van 10 januari 2022 door de Chisinau Court het verzoek van de vader om een uitreisverbod te krijgen, afgewezen en heeft de man nagelaten tegen die beslissing hoger beroep in te stellen. Van ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] naar Nederland is dus geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige] is geboren in Moldavië en had daar sinds zijn geboorte tot 22 maart 2022 zijn gewone verblijfplaats. De ouders zijn gescheiden op
8 december 2021 op basis van wederzijdse overeenstemming. De ouders hadden ook overeenstemming over de woonplaats van [minderjarige] bij de moeder.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij, zoals artikel 58 FW bepaalt, gelijke rechten en plichten hebben ongeacht bij wie [minderjarige] woonplaats heeft. Evenmin is in geschil dat volgens het Moldavisch recht de ouder bij wie een kind woonplaats heeft, in verregaande mate kan beslissen waar hij of zij met het kind woont, zolang deze contact tussen het kind en de andere ouder mogelijk maakt. Dit volgt uit artikel 64 FW dat – naar het Nederlands vertaald – als volgt luidt:
Uitoefening van ouderlijke rechten wanneer ouders gescheiden leven
(1) De ouder die met het kind samenwoont, heeft niet het recht het contact tussen het kind en de andere gescheiden levende ouder te belemmeren, behalve in gevallen waarin het gedrag van het kind de belangen van het kind schaadt of gevaar oplevert voor zijn/haar lichamelijke en geestelijke toestand.
(2) Ouders hebben het recht om een overeenkomst te sluiten over de uitoefening van ouderlijke rechten door de ouder die gescheiden van het kind leeft. De daaruit voortvloeiende geschillen worden beslecht door de territoriale voogdijautoriteit, die een vergaderschema opstelt, en tegen haar beslissing kan beroep worden aangetekend bij de rechtbank, die de beslissing neemt. Ouders kunnen op eigen initiatief of op aanbeveling van de territoriale voogdijautoriteit een verzoek indienen bij een bemiddelaar om het geschil op te lossen.
(2-1) Bij het opstellen van het vergaderschema wordt rekening gehouden met de gehechtheid van het kind aan elk van de ouders, aan broers en zussen, met de leeftijd van het kind en het bijwonen van studies/deelname aan buitenschoolse activiteiten door hem/haar, de morele kwaliteiten van de ouders, de relaties tussen het kind en elke ouder, de nabijheid van het huis van de ouder die gescheiden van het kind leeft, zodat de ouderlijke rechten eerlijk worden uitgeoefend.
(2-2) Indien de ouder op wiens woonplaats de woonplaats van het kind is gevestigd, tijdelijk naar een andere plaats in het land of in het buitenland vertrekt om te werken of voor andere doeleinden en het kind onder de hoede van een andere persoon blijft, behoudt de ouder die gescheiden van het kind leeft, het recht om het kind te bezoeken volgens het vergaderschema.
(2-3) Indien de ouder op wiens woonplaats de woonplaats van het kind is gevestigd, met het kind naar een andere plaats in het land of in het buitenland vertrekt of het kind onder voogdij achterlaat, zorgt hij/zij ervoor dat het kind met de andere ouder communiceert via informatietechnologie of andere middelen, alsmede de mogelijkheid om het kind door de andere ouder te bezoeken.
(3) In geval van niet-naleving van de rechterlijke beslissing kan de rechter op verzoek van de ouder die gescheiden van het kind leeft, rekening houdend met de belangen en de mening van het kind, afhankelijk van zijn leeftijd en mate van rijpheid, besluiten het kind aan hem over te dragen.
(4) Ouders die gescheiden van hun kind leven, hebben het recht om informatie over hun kind te ontvangen van alle instellingen voor onderwijs, curatie, sociale bijstand, enz. Het verstrekken van informatie kan worden geweigerd als het gedrag van de ouder een gevaar vormt voor het leven en de gezondheid van het kind. Deze weigering kan voor de rechter worden aangevochten.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of, indien de ouder bij wie een kind niet de woonplaats had niet instemt met een vertrek naar het buitenland en daarom ook niet langer instemt met de woonplaats bij die andere ouder, artikel 64 FW nog wel van toepassing is en zo ja, of de vrijheid van de andere ouder om naar het buitenland te vertrekken beperkt wordt.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de vader vanwege het door de moeder aangekondigde voorgenomen vertrek naar Nederland niet langer instemde met de woonplaats van [minderjarige] bij de moeder, niet meebrengt dat die woonplaats is veranderd. De rechtbank ziet daarvoor grond in artikel 63 FW, dat – naar het Nederlands vertaald en voor zover hier van belang – als volgt luidt:
Woonplaats van het minderjarige kind
(1) Indien de ouders gescheiden leven, wordt de woonplaats van het kind dat de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt, bepaald door instemming van de ouders.
(…)
(2) Indien de ouders het niet eens zijn over de vaststelling van de woonplaats van het kind (…) wordt de woonplaats van de minderjarige door de rechter vastgesteld, rekening houdend met de belangen en de mening van het kind, (…)
(3) Bij het bepalen van de woonplaats van het minderjarige kind vraagt de rechter ook het advies van de territoriale voogdijautoriteit in wier rechtsgebied (…)
(4) Indien de ouders het niet eens zijn over de vaststelling van de woonplaats van het kind, wordt de woonplaats van het kind beschouwd als de woonplaats van de ouder met wie het duurzaam samenwoont, totdat dit door de rechter is vastgesteld.
(5) In het in punt 5 [de rechtbank begrijpt: punt 4] genoemde geval (4) heeft de ouder die gescheiden van het kind woont, het recht om tijd met het kind thuis door te brengen, indien dit niet in strijd is met het belang van het kind, rekening houdend met de leeftijd van het kind, de nabijheid van de woonplaats van de gescheiden wonende ouder, het bijwonen van studies/deelname aan buitenschoolse activiteiten, (…)
Uit lid 4 van dit artikel volgt immers dat wanneer ouders het niet eens zijn, tot het moment waarop de rechter de woonplaats vaststelt, de woonplaats van het kind is de woonplaats van de ouder met wie het duurzaam samenwoont. De rechtbank is van oordeel dat dat de woonplaats van de moeder is. De man heeft erkend dat [minderjarige] altijd sliep bij de moeder die nog borstvoeding gaf. Ook als het juist is dat [minderjarige] overdag de helft van de tijd bij de vader was, wat de moeder overigens weerspreekt, betekent dat nog steeds dat [minderjarige] duurzaam samenwoonde met de moeder en niet met de vader. De rechtbank stelt vast dat ook in de gerechtelijke procedures in Moldavië, die hierna worden besproken, steeds is vastgesteld dat de woonplaats van [minderjarige] bij de moeder is.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de moeder, zoals zij stelt, op grond van artikel 63 FW, de vrijheid had om zonder toestemming van de vader [minderjarige] mee te nemen naar Nederland voor een verblijf in verband met het volgen van een studie.
Uit artikel 64 lid 1 FW volgt dat de ouder die met het kind samenwoont, het contact tussen het kind en de andere ouder niet mag belemmeren. Uit lid 2, subonderdeel 3 blijkt dat het de ouder bij wie het kind zijn woonplaats heeft is toegestaan om met het kind naar een andere plaats in binnen- of buitenland te vertrekken, maar dat deze ervoor moet zorgen dat de andere ouder het kind kan bezoeken en door middel van informatietechnologie of andere middelen met het kind kan communiceren.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder op grond van de Moldavische wet met [minderjarige] naar Nederland mocht verhuizen, nu zij aan de daaraan verbonden voorwaarden heeft voldaan. Zij heeft de vader immers op de hoogte gesteld van haar voornemen tot vertrek, haar adres in Nederland aan hem doorgegeven, voorstellen gedaan met betrekking tot de communicatie en videocontact tussen de vader en [minderjarige] gefaciliteerd. Ook heeft zij fysiek contact tussen de vader en [minderjarige] toegelaten.
Dat de moeder de vader niet betrokken heeft bij de schoolkeuze voor [minderjarige] , zoals de man betoogt, maakt dit oordeel niet anders. Artikel 60 FW bepaalt namelijk niet, zoals de man stelt, dat ouders samen moeten beslissen over een schoolkeuze en geeft nu juist een regeling hoe geschillen op te lossen. Daarmee staat de vraag of ouders het eens zijn over een schoolkeuze, los van de vraag of een ouder de toestemming van de andere ouder nodig heeft om te verhuizen.
De rechtbank vindt voor dit oordeel over de uitleg van artikel 63 FW en de betekenis daarvan voor deze zaak, steun in de hiervoor onder de feiten genoemde gerechtelijke uitspraken die in Moldavië tussen partijen zijn gewezen. De beslissingen van 7 juni 2023 en 31 oktober 2023 bevestigen naar het oordeel van de rechtbank de uitleg van de Moldavische wet, zoals hiervoor is overwogen, dat de ouder bij wie de minderjarige zijn woonplaats heeft, vrij is om zich te verplaatsen en samen met de minderjarige van woonplaats te veranderen, mits hij of zij de andere ouder op de hoogte stelt van de tijdelijke of permanente veranderingen van de woonplaats van de minderjarige en de toegang van de minderjarige tot communicatie met de andere ouder via onlinenetwerken of andere bij wet bepaalde methoden niet beperkt. Dat de vader tegen deze beslissingen beroep bij het Moldavische Supreme Court heeft ingesteld, doet hieraan niet af.
Gelet op het voornoemde komt de rechtbank tot het oordeel dat de moeder niet heeft gehandeld in strijd met het gezagsrecht van de vader en dat de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland niet ongeoorloofd was in de zin van artikel 3 van het Verdrag. De moeder mocht naar Moldavisch recht ook zonder toestemming van de vader met [minderjarige] naar Nederland reizen met het doel hier te studeren.
Voorts overweegt de rechtbank dat in het midden kan worden gelaten of het al dan niet gaat om een emigratie naar Nederland, nu de moeder zowel voor de Moldavische rechter, alsook bij de Nederlandse rechter heeft verklaard dat zij tijdelijk in Nederland verblijft in verband met haar studie. De moeder verwacht in augustus klaar te zijn en zal in ieder geval na afronding van de studie terugkeren naar Moldavië. Ook in de hiervoor aangehaalde Moldavische uitspraken wordt uitgegaan van een tijdelijk verblijf in Nederland en niet van emigratie. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder de vader, conform ook de Moldavische wet, zal blijven toelaten tot [minderjarige] en dat zij het contact tussen de vader en [minderjarige] zal blijven stimuleren.
Kosten
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de door hem gemaakte noodzakelijke kosten in de onderhavige procedure afwijzen, nu zijn verzoek tot teruggeleiding wordt afgewezen.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de proceskosten eveneens afwijzen, nu de moeder deze kosten niet nader heeft onderbouwd.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure acht de rechtbank het redelijk om de proceskosten te compenseren, in die zin dat de vader en de moeder ieder hun eigen proceskosten dragen.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [plaats 1] , Moldavië, naar Moldavië;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 19 april 2024 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. de Kleine, A. Emmens en A.M. Brakel, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!