ECLI:NL:RBDHA:2024:383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL24.62
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een v-nummer dat niet is vermeld, had op 2 oktober 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting, die via telehoren plaatsvond, was eiser aanwezig in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.A.M. Karsten, en een tolk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, G.M. Bouius.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst in een uitspraak van 21 december 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende voortvarendheid is van de zijde van de verweerder in de uitzettingsprocedure. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende meewerkt aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting en dat er geen omstandigheden zijn die de detentie ongeldig maken. De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om medische hulp te zoeken in het detentiecentrum. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 januari 2024 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.62
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: G.M. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst in de uitspraak van 21 december 2023 in de zaak NL23.38274. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in de voorgaande zaak op 15 december 2023 rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet voldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko bestaat binnen een redelijke termijn. Verder voert eiser aan dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden bij de beoordeling of een lichter middel aangewezen is. Volgens eiser kan worden volstaan met een meldplicht, nu hij heeft laten zien dat hij meewerkt aan het vaststellen van zijn nationaliteit en identiteit.
4. Eisers beroepsgronden slagen niet.
5. Verweerder handelt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder in de onderhavige beoordelingsperiode op 2 januari 2024 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Voorts is er op 9 januari 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd.
6. De rechtbank is verder van oordeel zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747). De gemachtigde van verweerder heeft verder in dit verband op zitting aangegeven dat er in een andere zaak vorige week een lp door de Marokkaanse autoriteiten is verstrekt. De rechtbank ziet evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser in het bijzonder ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een actieve en volledige medewerking door eiser, hetwelk wel van hem mag worden verwacht (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210)). Eiser heeft eerder toegezegd zich in te spannen om aan de benodigde documenten te komen via contact met familieleden, waaronder zijn broer. Eiser heeft aangegeven dat hij met zijn broer had gesproken, maar dat hij niet meer beschikt over zijn contactgegevens. Op zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat de regievoerder de belhistorie zal raadplegen om het telefoonnummer van eisers broer te achterhalen, zodat eiser op korte termijn zelf weer zijn broer kan bellen om de vereiste documenten te bemachtigen. Eiser dient dit gelet op de medewerkingsplicht, zelf te regelen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel moet komen dat eiser detentieongeschikt is en de bewaring om die reden moet worden opgeheven dan wel een lichter middel moet worden opgelegd. Eiser stelt spanningen te ervaren en stress te hebben, maar heeft zijn gestelde psychische toestand niet nader onderbouwd. Verder kan eiser in dit verband de medische dienst consulteren in het detentiecentrum Rotterdam.
8. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in deze beoordelingsperiode onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.