ECLI:NL:RBDHA:2024:3828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.36503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn in asielzaken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 maart 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 mei 2023 een asielaanvraag ingediend en op 2 november 2023 verweerder in gebreke gesteld, omdat er nog geen besluit was genomen. De rechtbank behandelt de vraag of de verlenging van de beslistermijn met negen maanden, zoals bepaald in WBV 2023/3, rechtsgeldig is. De rechtbank concludeert dat de verlenging niet rechtsgeldig is, omdat de vereiste omstandigheden volgens artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet niet aanwezig zijn. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 1 november 2023 een besluit had moeten nemen, wat niet is gebeurd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en legt een termijn op van zestien weken voor verweerder om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36503

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.R. Coene),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: Ch.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat volgens hem verweerder niet op tijd op zijn asielaanvraag heeft beslist.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben mr. F. Zeven als waarneemster van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. Eiser heeft op 1 mei 2023 een asielaanvraag ingediend. Op 2 november 2023 heeft hij verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen op zijn asielaanvraag. Op 20 november 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
2.1
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden een besluit nemen op een asielaanvraag. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder deze beslistermijn rechtsgeldig met negen maanden heeft verlengd met zijn besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2023/3). [1] De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat toen eiser hem op 2 november 2023 in gebreke stelde de beslistermijn nog niet was verstreken. Met toepassing van WBV 2023/3 heeft verweerder de beslistermijn namelijk met negen maanden verlengd. Verweerder heeft daarom tot 1 augustus 2024 de tijd om op de asielaanvraag te beslissen. Volgens verweerder is het beroep niet-ontvankelijk.
3.1
Eiser betwist de rechtsgeldigheid van WBV 2023/3. Verweerder heeft de verlenging van de beslistermijn gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Maar van een situatie als bedoeld in die bepaling is volgens eiser geen sprake en daarom kon verweerder de beslistermijn niet verlengen. Toen eiser verweerder in gebreke stelde was de beslistermijn zoals die op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw geldt, verstreken. Volgens eiser is zijn ingebrekestelling daarom geldig en is zijn beroep gegrond.
Wat is het wettelijk kader?
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet verweerder binnen zes maanden een besluit nemen op de asielaanvraag. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan verweerder deze termijn verlengen met ten hoogste negen maanden als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4.1
Artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is een implementatie van artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. [2] In artikel 31, derde lid, eerste volzin, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de behandelingsprocedure van een verzoek om internationale bescherming binnen zes maanden na indiening van het verzoek wordt afgerond. In dit artikellid, derde volzin, aanhef en onder b, is bepaald dat de lidstaten deze termijn kunnen verlengen met ten hoogste negen maanden wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
In artikel 4, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat de lidstaten voor alle procedures een beslissingsautoriteit aanwijzen die verzoeken naar behoren dient te behandelen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat deze autoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig deze richtlijn uit te voeren.
4.2
Verweerder heeft al eerder met zijn besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2022/22) [3] , gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw gegeven bevoegdheid om in asielzaken de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Deze eerste verlenging gold voor alle asielaanvragen waarvan de beslistermijn op de datum van inwerkingtreding van WBV2022/22, te weten 26 september 2022, nog niet was verstreken en voor de asielaanvragen ingediend in de periode vanaf 26 september 2022 tot 1 januari 2023. Met WBV 2023/3 heeft verweerder nog een keer gebruik gemaakt van de bevoegdheid de beslistermijn in asielzaken te verlengen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met negen maanden voor asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot uiterlijk 1 januari 2024.
Wat zijn de uitgangspunten van de rechtbank?
5. In de uitspraak van 3 maart 2023 [4] heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder de beslistermijn in asielzaken met toepassing van WBV 2022/22 met negen maanden heeft kunnen verlengen. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat een combinatie van factoren, namelijk de komst van Oekraïners en Afghanen, de opname van Dublinclaimanten in de nationale asielprocedure en de hogere instroom van asielzoekers van andere nationaliteiten, vanaf de tweede helft van 2021 een dusdanig grote belasting vormt voor de personele capaciteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat het niet mogelijk blijkt om binnen een termijn van zes maanden tot een zorgvuldige afronding van de asielprocedure te komen. Bij de beoordeling van WBV 2023/3 neemt de rechtbank deze uitspraak als uitgangspunt.
5.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de betekenis van artikel 3, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn in een zaak waarin toepassing is gegeven aan WBV 2022/22. De rechtbank ziet hierin, net als zittingsplaatsen Arnhem en Amsterdam, geen aanleiding om het beroep aan te houden. Zoals ook zittingsplaatsen Arnhem en Amsterdam hebben overwogen vereist de aard van de zaak dat op korte termijn uitspraak wordt gedaan. Wel betrekt de rechtbank deze uitspraak van de Afdeling bij haar beoordeling.
5.2
In haar uitspraak van 8 november 2023 heeft de Afdeling als voorlopig oordeel gegeven dat met het woord “tegelijk” in artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn niet strikt letterlijk “op hetzelfde moment” bedoeld lijkt te zijn. Ook de rechtbank is daar in haar genoemde uitspraak van 3 maart 2023 van uitgegaan. Verder heeft de Afdeling als voorlopig oordeel gegeven dat het voorstelbaar is dat aan het bepaalde in artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn, een ruimere betekenis toekomt, ondanks dat het een in beginsel strikt uit te leggen
uitzondering lijkt op de hoofdregel dat verweerder binnen zes maanden de procedure moet afronden. En ten slotte heeft de Afdeling als voorlopig oordeel gegeven dat de bewoordingen van artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn zich lijken te verzetten tegen een uitleg die andere oorzaken voor het niet tijdig nemen van een besluit meeneemt dan het grote aantal asielverzoeken dat tegelijk wordt ingediend. Dit alles neemt de rechtbank ook in deze procedure als uitgangspunt.
Heeft verweerder de beslistermijn met WBV 2023/3 rechtsgeldig verlengd?
6. In de toelichting bij WBV 2023/3 staat dat kort voor 1 januari 2023 de beoordeling heeft plaatsgevonden of het noodzakelijk is om de eerdere maatregel tot verlenging van de beslistermijn te verlengen naar aanvragen die worden ingediend vanaf 1 januari 2023. Uit deze beoordeling volgt dat de verlenging van de wettelijke beslistermijn met negen maanden voor asielaanvragen ook noodzakelijk wordt bevonden voor asielaanvragen ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024. Voor de reden om de beslistermijn te verlengen is in de toelichting verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 3 februari 2023. [5] In deze brief staat dat het aantal eerste asielaanvragen vanaf 2017 sterk is gestegen. Ook het aantal beslissingen op de eerste asielaanvragen is gestegen, maar is niet voldoende om de stijging van het aantal aanvragen bij te houden. De verwachting is dat in 2023 de instroom hoog zal blijven en de besliscapaciteit van de IND ruimschoots zal overstijgen. Dit wordt versterkt doordat vreemdelingen die eerder op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleven vanaf 4 maart 2023 niet langer in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming. Vanaf die datum moet deze groep aan de huidige asielvoorraad worden toegevoegd. De IND heeft hiervoor onvoldoende capaciteit en opschaling kost tijd. De conclusie is dat het niet realistisch is om in het jaar 2023 te verwachten dat de IND de asielaanvragen zorgvuldig kan behandelen binnen de standaard wettelijke termijn van zes maanden en dat het daarom noodzakelijk is de verlenging van die termijn met negen maanden voor asielaanvragen ook toe te passen op asielaanvragen ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024.
6.1
In aanvulling hierop heeft verweerder in zijn verweerschrift nader toegelicht dat de reden voor het nogmaals verlengen van de beslistermijn is dat de IND niet in staat is om binnen zes maanden op de asielaanvragen te beslissen, ondanks een toegenomen en nog altijd toenemende formatie. De reden voor de achterstanden is gelegen in de grote toename van de instroom van eerste asielaanvragen in de periode van 2017 tot en met 2022. Verder heeft verweerder toegelicht dat de asielinstroom in 2023 weliswaar lager is uitgevallen dan eerder is geraamd, maar dat er voor het jaar 2023 nog altijd sprake is van een met het jaar 2022 vergelijkbare hoge instroom. De besliscapaciteit van de IND kan nog altijd niet de instroom van asielaanvragen bijhouden en tegelijkertijd de ontstane achterstanden inlopen, binnen de standaard beslistermijn van zes maanden. Op zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat er in 2023 een groei in asielaanvragen was van 8% ten opzichte van 2022. In de cijfers zijn de eerste asielaanvragen, de herhaalde asielaanvragen, de nareisaanvragen en hervestigingsaanvragen betrokken. Dat verschillende bronnen ietwat verschillende cijfers geven, is volgens verweerder niet relevant omdat het om de algemene trend gaat. Duidelijk is hoe de cijfers zijn opgebouwd en dat er vanaf medio 2021 sprake is van een onverminderd hoge instroom. Er zijn dan ook structurele achterstanden en groeiende voorraden. Verweerder heeft benadrukt dat, naast het tijdig nemen van een besluit, het zorgvuldig nemen van een besluit van even groot belang is.
6.2
De rechtbank overweegt dat verweerders besluit om de beslistermijn nogmaals met negen maanden te verlengen stoelt op de structurele achterstanden en groeiende voorraden bij de IND en de daaruit voortkomende constatering dat ook in 2023 besluiten over asielaanvragen structureel veel te laat worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter geen omstandigheid die reden kan zijn voor het nogmaals verlengen van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank leest dit ook in de genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023. Daarin is het voorlopig oordeel immers dat de bewoordingen van artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn zich lijken te verzetten tegen een uitleg die andere oorzaken voor het niet tijdig nemen van een besluit meeneemt dan het grote aantal asielverzoeken dat tegelijk wordt ingediend. De rechtbank heeft verweerders eerste besluit tot verlenging van de beslistermijn met negen maanden rechtsgeldig bevonden omdat, zoals hiervoor al aangegeven, destijds sprake was van een combinatie van factoren. Zo’n combinatie van factoren als toen ligt echter niet ten grondslag aan het nogmaals verlengen van de beslistermijn. Als het gaat om het aantal asielaanvragen of een toename daarvan in 2023 ten opzichte van 2022 heeft verweerder aan deze tweede verlenging van de beslistermijn slechts ten grondslag gelegd dat hij verwacht dat in 2023 de instroom hoog zal blijven en de besliscapaciteit van de IND ruim zal overstijgen. [6] Voor zover verweerder nu de toename van 8% van het aantal asielaanvragen in het jaar 2023 ten opzichte van het jaar 2022 bij deze tweede verlenging wil betrekken, overweegt de rechtbank ten eerste dat deze toename indertijd niet als grondslag voor WBV 2023/3 is benoemd. Ten tweede is deze toename volgens de rechtbank te gering om te kunnen zien als het grote aantal als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw en artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. Ook de destijds nog verwachte instroom van asielaanvragen van de derdelanders uit Oekraïne was daarvoor niet genoeg, nog daargelaten dat deze in 2023 is uitgebleven. Daarbij lijkt het aantal asielaanvragen in 2023, zowel tevoren als achteraf bezien, geheel te passen in de door verweerder geschetste langjarige ontwikkeling van de instroom en kan daarom volgens de rechtbank noch als onverwacht, noch als afwijkend worden beschouwd.
6.3
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de beslistermijn in asielzaken niet rechtsgeldig met toepassing van WBV 2023/3 heeft verlengd omdat de daarvoor op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw vereiste omstandigheid zich niet voordoet. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 1 november 2023 een besluit had moeten nemen op eisers asielaanvraag. Verweerder heeft dat niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ingebrekestelling van 2 november 2023 geldig is en dat het beroep gegrond is.
Welke beslistermijn wordt opgelegd?
7. In de uitspraak van 8 juli 2020 [7] heeft de Afdeling geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht neemt. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. Kortom, de rechter stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is.
7.1
In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van zestien weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Wordt er een dwangsom opgelegd?
8. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet [8] bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 (over de bestuurlijke dwangsom), afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (over de rechterlijke dwangsom) niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
8.1
In de uitspraak van 30 november 2022 [9] heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover dat in asielprocedures de mogelijkheid uitsluit dat verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurt, niet onverbindend is. De rechtbank komt daarom niet toe aan vaststelling van een bestuurlijke dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
8.2
In de uitspraak van 30 november 2022 [10] heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1 van de Tijdelijke wet is op dit punt daarom onverbindend. Dit betekent het volgende. Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank binnen welke termijn verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan de uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
8.3
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 7.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 8.3 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op eisers asielaanvraag;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,‑;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. T.N. van Rijn en mr. S. Mac Donald, leden, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op 8 februari 2023 in Staatscourant 2023, 3235.
2.Richtlijn 2013/32 van het Europese Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Gepubliceerd op 26 september 2022 in Staatscourant 2022, 25775.
5.Kamerstukken II, 19637, nr. 3068.
6.Zie de brief aan de Tweede Kamer van 3 februari 2023 genoemd onder 6, p. 2.
8.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND