ECLI:NL:RBDHA:2024:3812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn asielaanvraag niet in behandeling had genomen op grond van de Dublinverordening. De staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser daar eerder een asielaanvraag had ingediend. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het besluit en voerde aan dat Bulgarije niet voldeed aan de vereisten voor een humane behandeling van asielzoekers, en dat hij tijdens zijn detentie in Bulgarije mishandeld was.

De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie anders was. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming niet onzorgvuldig was en dat de staatssecretaris terecht had besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat verwijzingen naar relevante jurisprudentie, waaronder eerdere uitspraken van de rechtbank en het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7182

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen noch hebben zij anderszins laten horen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 3 oktober 2023 in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft om die reden op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw een verzoek om terugname gedaan. Op 4 januari 2024 heeft Bulgarije het verzoek aanvraag, waarmee de verantwoordelijkheid van Bulgarije vaststaat.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat in het voornemen niet op alle bezwaren van eiser is ingegaan en hij hierdoor een moment heeft gemist om op verweerders standpunt te reageren. Verder kan ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. De opvangvoorzieningen in Bulgarije voldoen niet aan de eisen en zijn mensonterend. Eiser is gedetineerd geweest en is tijdens detentie mishandeld. Hij had geen toegang tot rechtsbijstand en klagen bij de Bulgaarse autoriteiten is onmogelijk. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de update van 2022 van het AIDA [2] -rapport en de uitspraak van 26 april 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. [3] Gelet hierop had verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening [4] eisers asielaanvraag aan zich moeten trekken. Tot slot maakt Bulgarije zich op grote en structurele schaal schuldig aan pushbacks. In dat kader dient het beroep te worden aangehouden in afwachting van de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Anders dan eiser stelt, heeft de besluitvorming niet onzorgvuldig plaatsgevonden. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. Er hebben zich na het toezenden van het voornemen geen feiten of omstandigheden in de zin van artikel 3.119, aanhef en onder a, van het Vb [6] voorgedaan. Dat verweerder in het bestreden besluit voor het eerst meer specifiek ingaat op de bezwaren van eiser om overgedragen te worden aan Bulgarije leidt niet tot een andere conclusie. Dat is namelijk geen nieuwe beoordeling van reeds bekende feiten in de zin van artikel 3.119, aanhef en onder b, van het Vb.
5. Verder mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat ten aanzien van Bulgarije nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] In de uitspraak van 29 februari 2024 is onder meer ingegaan op de onderwerpen (toegang tot de) asielprocedure, detentie, mishandelingen tijdens detentie, de opvangvoorzieningen en rechtsbijstand, waarbij het AIDA-rapport en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, door de Afdeling zijn betrokken bij haar oordeel. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Mocht eiser na overdracht aan Bulgarije van mening zijn dat Bulgarije zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Bulgarije te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Bulgarije hem niet zouden kunnen of willen helpen. De stelling van eiser dat Bulgarije zich schuldig maakt aan pushbacks leidt ook niet tot een andere conclusie. Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 29 februari 2024 [8] namelijk beslist dat de Dublinverordening zo moet worden uitgelegd dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening ook kan worden overgedragen aan een lidstaat die aan zijn grensposten overgaat tot pushbacks en bewaring van derdelanders die aan zijn grens een verzoek om internationale bescherming wensen in te dienen. Van een overdracht moet slechts worden afgezien, zo blijkt ook uit het arrest, wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat er in geval van overdracht een reëel risico bestaat om bij of na die overdracht te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van dat artikel 4 van het Handvest. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
6. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het Hof van Justitie bij het hiervoor genoemde arrest van 29 februari 2024, derhalve al voor de zitting bij de rechtbank van 7 maart 2024, reeds heeft beslist op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, zodat geen aanleiding wordt gezien om de behandeling van het beroep aan te houden.
7. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Asylum Information Database.
3.Rb Den Haag (zittingsplaats Zwolle) 26 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6503.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Rb Den Haag (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch) 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, 29 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3646, 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806 en 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
8.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.