ECLI:NL:RBDHA:2024:379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/09/608135/HA ZA 21-213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een beding in algemene voorwaarden inzake beëindigingsvergoeding bij vervroegde aflossing van hypothecair krediet

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee personen, een terugbetaling van een beëindigingsvergoeding die zij aan ING Bank N.V. hadden betaald bij de vervroegde aflossing van hun hypothecaire lening. De eisers stelden dat de algemene voorwaarden van ING, waarop de beëindigingsvergoeding was gebaseerd, onredelijk bezwarend en oneerlijk waren. De rechtbank Den Haag oordeelde dat het beding in de algemene voorwaarden niet in strijd was met de goede trouw en dat er geen sprake was van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de partijen. De rechtbank concludeerde dat het beding niet vernietigbaar was op grond van de Richtlijn oneerlijke bedingen en dat de beëindigingsvergoeding niet onredelijk bezwarend was volgens artikel 6:237 BW. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de geldigheid van de berekeningswijze van de beëindigingsvergoeding door ING, die in overeenstemming was met de geldende normen en richtlijnen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/608135 / HA ZA 21-213
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
te [plaats],
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers]
advocaat: mr. J.J.A. Braspenning
tegen
ING BANK N.V., te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- Dagvaarding van 30 maart 2020 met producties 1 t/m 10;
- Conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- Conclusie van repliek;
- Conclusie van dupliek;
- Tussenvonnis van de kantonrechter van 5 november 2020;
- Conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van [eisers];
- Antwoordakte inzake bevoegdheid kantonrechter van ING;
- Vonnis van de kantonrechter van 28 januari 2021 met verwijzing naar de rechtbank;
- Tussenvonnis van 26 januari 2022 met bepaling van een mondelinge behandeling [1] ;
- Akte overlegging producties van [eisers] met producties 11 t/m 13;
- Akte na de arresten van de Hoge Raad van 7 oktober 2022 van [eisers];
- Akte na arresten van de Hoge Raad van 7 oktober 2022 van ING;
- Tussenvonnis van 7 juni 2023 met bepaling van een mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2023. De advocaat van [eisers] heeft spreekaantekeningen overgelegd die zijn toegevoegd aan het griffiedossier. De griffier heeft van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft op 28 april 2014 een offerte aanvaard van ING voor een
hypothecaire financiering van zijn woning voor een bedrag van € 280.800 (hierna: de hypothecaire lening). Daarbij is voor een periode van 10 jaar een vaste rente overeengekomen van 3,75%. Jaarlijks mocht 10% van de lening boetevrij vervroegd worden afgelost.
2.2.
In de offerte is opgenomen dat de brochure ‘Basisinformatie en Algemene Voorwaarden ING Hypotheken (november 2013)’ van toepassing is. Daarin is onder meer in het hoofdstuk Hypotheek wijzigen of beëindigen op pagina’s 19 en 20 het volgende opgenomen:
“Waarom betaalt u soms een boete?
Als u een hypotheek afsluit, gaat niet alleen u maar ook de ING verplichtingen aan. We moeten het hypotheekbedrag op de kapitaalmarkt aantrekken voor eenzelfde periode, om het vervolgens aan u te kunnen lenen. Daarvoor moeten we zelf ook rente betalen. Dit doen we met de rente die u aan ons betaalt. Als u de overeenkomst eerder wilt openbreken (bijvoorbeeld omdat u uw hypotheek eerder wilt aflossen vanwege de verkoop van uw huis of omdat u de hypotheek wilt oversluiten), moet de ING nog wel dezelfde rente blijven betalen aan de partij(en) op de kapitaalmarkt totdat de afgesproken periode is verstreken. Om de wegvallende rente-inkomsten op te vangen, zullen we daarom hetzelfde hypotheekbedrag opnieuw proberen uit te lenen, voor de nog resterende rentevaste periode, Maar als de rente is gedaald, lijden we renteverlies; we kunnen nu minder rente in rekening brengen dan de rente die u betaalde. Onze rente-uitgaven blijven immers ongewijzigd doorlopen, terwijl de rente-inkomsten dalen.
Hoe wordt de boete berekend?
Als u een boete moet betalen wordt de contante waarde clausule toegepast. Hierbij wordt gekeken naar de actuele rente, de resterende rentevaste periode en de rente die u nog verschuldigd bent.
Actuele rente
Dat is de rente die de bank op het moment van vervroegde aflossing in rekening zou brengen voor vergelijkbare leningen. Dat zijn nieuw te sluiten leningen met vergelijkbare onderpanden met een rentevaste periode die even lang is als de resterende rentevaste periode van de lening die wordt afgelost.
Resterende rentevaste periode
Dat is de periode vanaf de aflossingsdatum tot de eerstvolgende datum waarop de rente wordt herzien. Als deze datum later is dan de contractuele einddatum van uw hypotheek, wordt naar de einddatum van de hypotheek gekeken. Komt de resterende rentevaste periode niet exact overeenkomt met een rentevaste periode die wij op dat moment aanbieden voor vergelijkbare leningen, dan wordt deze periode afgerond naar de meest dichtbij gelegen, kortere, rentevaste periode die de ING op dat moment aanbiedt voor vergelijkbare leningen, met een minimum van 1 jaar (m.u.v. Variabele Rente).
Verschuldigde rente
Dat is de rente die verschuldigd is over de (gedeeltelijk) af te lossen lening.
Contante waarde clausule
Als de actuele rente lager is dan de verschuldigde rente, is er renteverlies voor de ING. In dat geval wordt voor alle nog te betalen maandtermijnen afzonderlijk berekend om welk bedrag dit gaat. Dit leidt tot één totaalbedrag aan renteverlies voor de resterende rentevaste periode. Dit bedrag wordt naar beneden gecorrigeerd. U moet dit bedrag nu in een keer betalen in plaats van gespreid, en dat zou zonder correctie nadelig zijn voor u en voordelig voor de ING. Deze correctie heet “contant maken”. U moet dus de contante waarde van het totale renteverlies vergoeden aan de ING. Het contant maken gebeurt tegen de actuele rente.
Rekenvoorbeeld boete bij vervroegde aflossing
U wilt:
Uw hypotheek vervroegd helemaal aflossen
Uitgangspunten:
Restant hoofdsom bestaande hypotheek
(aflossingsvrij) € 200.000
Rentepercentage bestaande hypotheek: 6,5%
Resterende rentevaste periode: 5 jaar
Actuele 5-jaars rente voor soortgelijke nieuwe leningen: 4,5%
Berekening boete:
 U mag 10% boetevrij aflossen, dus de boete wordt berekend over € 180.000
 Het renteverlies voor de ING is (6,5% - 4,5%) = 2% op jaarbasis. Per maand is het renteverlies dan (€ 180.000 x 2%)/12 = € 300
 De resterende rentevaste periode is nog 5 jaar, dus 60 maanden. Totale renteverlies is dan 60 x € 300 = € 18.000
 Van dit bedrag wordt vervolgens de contante waarde berekend, ervan uitgaande dat het normaal gesproken in deeltjes van € 300 zou worden betaald over de komende 60 maanden. Het contant maken gebeurt tegen de actuele rente van 4,5%.
 Dit resulteert in een contante waarde van € 16.091,81. Dit is de boete die u moet betalen.”
En onder het hoofdstuk Algemene voorwaarden ING Hypotheken op pagina 30:

Artikel 6 Aflossingen, vergoedingen en contante waarde clausule
(…)
6.4
Met uitzondering van de in lid 3 van dit artikel genoemde gevallen is over het bedrag van de vervroegde aflossing een vergoeding verschuldigd overeenkomstig de volgende berekeningswijze. Als de rente, die de bank op het moment van de (gedeeltelijke) vervroegde aflossing bedingt voor soortgelijke nieuw af te sluiten leningen met soortgelijke onderpanden en met een rentevaste periode die gelijk is aan de periode (hierna te noemen; “resterende rentevaste periode”) die ligt tussen de aflossingsdatum en de eerstvolgende renteherzieningsdatum of, indien deze eerder valt, de einddatum van de lening (rentevoet A), lager is dan de rente verschuldigd over de (gedeeltelijk) af te lossen lening (rentevoet B), vergoedt de schuldenaar aan de bank: de contante waarde van het verschil tussen de rentebedragen berekend op basis van rentevoet B en op basis van rentevoet A, beide berekend over het af te lossen bedrag en de resterende rentevaste periode.
Indien de resterende rentevaste periode niet overeenkomt met een op dat moment door de bank gevoerde rentevaste periode voor soortgelijke nieuw af te sluiten leningen met soortgelijke onderpanden, wordt deze voor de bepaling van rentevoet A afgerond op de meest dichtbij gelegen, kortere, rentevaste periode die op dat moment door de bank wordt gevoerd voor soortgelijke nieuw af te sluiten leningen met soortgelijke onderpanden, met een minimum van één jaar, zulks met uitzondering van variabele rente.
Bij de berekening van de contante waarde zullen de overeengekomen aflossingen voor de resterende rentevaste periode in aanmerking worden genomen. De disconteringsvoet waartegen de contante waarde zal worden berekend is gelijk aan de hierboven beschreven rentevoet A.”
2.3.
Op 22 februari 2017 heeft [eisers] contact opgenomen met ING omdat hij de
volledige hypothecaire lening voortijdig wilde aflossen. ING heeft per brief van 1 maart 2017 een aflosnota verzonden en daarin opgenomen dat [eisers] een beëindigingsvergoeding moest betalen van € 26.396,10. ING heeft in de brief toegelicht waarom een beëindigingsvergoeding in rekening werd gebracht en hoe de beëindigingsvergoeding was berekend.
2.4.
Op 23 maart 2017 heeft [eisers] de volledige hypothecaire lening afgelost en een beëindigingsvergoeding betaald van € 26.396,10.
2.5.
Op 28 december 2017 heeft ING een brief gezonden aan [eisers] met een
herberekening van de beëindigingsvergoeding. ING had haar rekenmethode aangepast naar aanleiding van een leidraad van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van 20 maart 2017 die met terugwerkende kracht tot en met 14 juli 2016 is toegepast. Bij die herberekening is de vergelijkingsrente op een andere manier bepaald. Dat was in het voordeel van [eisers] Het door [eisers] teveel betaalde bedrag is door ING terugbetaald.
2.6.
Bij e-mail van 7 december 2018 heeft [eiser 1] een klacht ingediend bij ING omdat hij het niet eens was met betaling van de (aangepaste) beëindigingsvergoeding. De algemene voorwaarden waarop de beëindigingsvergoeding door ING is gebaseerd, zijn volgens [eisers] onredelijk bezwarend en oneerlijk. Hij roept daarom de vernietiging in van deze algemene voorwaarden en vordert terugbetaling van het betaalde bedrag van € 24.283,93.
2.7.
ING heeft de klacht afgewezen en heeft de beëindigingsvergoeding niet
terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert -samengevat- ING bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad, te veroordelen om primair € 24.283,93 te betalen aan [eisers] Subsidiair vordert [eisers] dat ING inzichtelijk maakt op welke wijze de door haar aan [eisers] in rekening gebrachte vergoeding is berekend en wat het werkelijke nadeel is dat zij heeft geleden doordat [eisers] de hypothecaire lening tussentijds heeft afgelost, op straffe van een dwangsom. [eisers] vordert daarnaast om ING te veroordelen om terug te betalen wat [eisers] meer heeft betaald dan het werkelijke nadeel van ING. Zowel primair als subsidiair wordt verzocht om de vordering te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat artikel 6 van de
algemene voorwaarden van ING waarop de beëindigingsvergoeding is gebaseerd (hierna: het Beding) rechtsgeldig is vernietigd, zodat er geen rechtsgrond voor de betaling van de beëindigingsvergoeding is en deze daarmee onverschuldigd is betaald. [eisers] vindt dat het Beding onredelijk bezwarend is, dat wil zeggen dat het in strijd is met artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 6:237 aanhef en sub i BW. Daarnaast stelt [eisers] dat het Beding een oneerlijk beding is in het licht van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn oneerlijke bedingen).
3.3.
Aan zijn subsidiaire vordering legt [eisers] ten grondslag dat ING bij het berekenen van de beëindigingsvergoeding in strijd heeft gehandeld met artikel 81c van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo), althans dat de berekeningswijze van de beëindigingsvergoeding en de beperkte toelichting daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
3.4.
ING voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eisers] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente. ING legt aan haar verweer ten grondslag dat aan [eisers] de mogelijkheid is geboden om voortijdig af te lossen waardoor [eisers] een financieel voordeel voor zichzelf kon realiseren. De betaalde beëindigingsvergoeding is volgens ING in die context redelijk en het Beding is niet onredelijk bezwarend en/of oneerlijk. Ten aanzien van de subsidiaire vordering geldt volgens ING dat artikel 81c Bgfo niet van toepassing is en dat zij alleen het door haar werkelijk geleden nadeel in rekening heeft gebracht op basis van een algemeen geaccepteerde en door haar toegelichte berekeningsmethode zodat sprake is van een redelijke vergoeding.
3.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Strijd met de goede procesorde
4.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op het verweer van ING dat [eisers] heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde.
4.2.
Partijen zijn, nadat de processtukken waren uitgewisseld, in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op bepaalde arresten van de Hoge Raad van 7 oktober 2022. [eisers] heeft in de door hem genomen akte onder andere verwezen naar recente arresten van het Europese Hof van Justitie. Daarnaast heeft [eisers] in zijn akte nader toegelicht waarom het Beding volgens hem oneerlijk is, waarbij onder meer het standpunt is ingenomen dat ING een dubbele vergoeding in rekening brengt.
4.3.
Volgens ING is [eisers] door de rechtbank uitsluitend in de gelegenheid gesteld om te reageren op de arresten van de Hoge Raad van 7 oktober 2022. De nadere bespreking van arresten van het Europese Hof van Justitie en de uitbreiding van grondslagen is tardief, althans in strijd met de goede procesorde. ING verzoekt de rechtbank dan ook om een groot deel van de akte van [eisers] buiten beschouwing te laten.
4.4.
De rechtbank wijst dit verzoek af omdat van een aanvulling van grondslagen geen sprake is. Het gaat niet om nieuwe grondslagen maar om een nadere toelichting op eerder door [eisers] ingenomen standpunten die volgens [eisers] ook naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad nog relevant zijn. ING verwijst meer specifiek naar de stellingen met betrekking tot “ING rekent dubbel”, die niet eerder zouden zijn aangevoerd door [eisers] Met [eisers] is de rechtbank echter van oordeel dat dit standpunt al is ingenomen in de dagvaarding onder punt 30 als onderdeel van de stelling dat ING meer dan het werkelijke nadeel in rekening brengt.
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat het bespreken van nieuwe, relevante
jurisprudentie niet tardief is en ook niet in strijd met de goede procesorde. [eisers] heeft weliswaar hiertoe niet de gelegenheid gekregen van de rechtbank maar ING is niet in haar belangen geschaad omdat zij op de stellingen van [eisers] heeft kunnen reageren. Bovendien weegt de rechtbank bij haar oordeel sowieso alle relevante jurisprudentie mee.
Inleiding
4.6.
[eisers] heeft betoogd dat het Beding onredelijk bezwarend en oneerlijk is in het licht van de Richtlijn oneerlijke bedingen in samenhang met artikel 6:233 onder a BW en artikel 6:237 onder i BW en dat het daarom vernietigbaar respectievelijk ongeldig is. De rechtbank zal eerst ingaan op het toetsingskader dat geldt bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding en op de vraag of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van voornoemde Richtlijn. Daarna zal de rechtbank beoordelen of sprake is van een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:237 sub i BW. Tot slot zal de rechtbank de subsidiaire vordering beoordelen. De conclusie van de rechtbank is dat het Beding niet oneerlijk is en niet onredelijk bezwarend, zodat geen sprake kan zijn van vernietiging van het Beding. Dit brengt mee dat de vordering tot terugbetaling van de beëindigingsvergoeding, waaraan vernietiging van het Beding ten grondslag is gelegd, zal worden afgewezen
Oneerlijk beding op grond van de Richtlijn oneerlijke bedingen
Toetsingskader
4.7.
Op grond van artikel 6:233 onder a BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. De Richtlijn oneerlijke bedingen is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg van het Nederlandse recht brengt echter met zich dat bij de toepassing van artikel 6:233 BW rekening wordt gehouden met de inhoud van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Als de Nederlandse rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen, dan is die rechter gehouden om dat beding te vernietigen.
4.8.
Op grond van artikel 3 lid 1 Richtlijn oneerlijke bedingen wordt een
beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van artikel 4 lid 1 van de Richtlijn oneerlijke bedingen worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding in aanmerking genomen alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment van het sluiten van de overeenkomst en moet daarbij rekening worden gehouden met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
4.9.
Bedingen moeten voorts op grond van artikel 5 van de Richtlijn oneerlijke bedingen ‘duidelijk en begrijpelijk’ zijn geformuleerd. Een gebrek aan transparantie is een omstandigheid die meeweegt in het oneerlijkheidsoordeel. [2] Het enkele gebrek aan transparantie op zichzelf leidt er niet toe dat sprake is van een oneerlijk beding [3] .
4.10.
De rechtbank zal eerst beoordelen of het Beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd zoals bedoeld in artikel 5 van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Daarna zal zij toetsen of het Beding een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen ING en [eisers] tot gevolg heeft in de zin van artikel 3 van de Richtlijn oneerlijke bedingen.
Transparantie (artikel 5 Richtlijn oneerlijke bedingen)
4.11.
[eisers] heeft betoogd dat het Beding niet duidelijk en begrijpelijk is, daarmee niet transparant en dus oneerlijk althans mogelijk oneerlijk. Voor een consument die overweegt zijn uitstaande hypothecaire geldlening vervroegd af te lossen, is het volgens [eisers] essentieel dat hij de contante waarde kan berekenen van het verschil tussen de contractrente en de marktrente. Het transparantievereiste vergt volgens [eisers] dat een gemiddelde consument die berekening kan maken. Op grond van het bepaalde in het Beding is dat volgens [eisers] niet mogelijk en daarom is volgens hem sprake van een oneerlijk beding.
4.12.
De rechtbank neemt op basis van de geldende jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJEU) als maatstaf dat een beding zodanig transparant moet zijn gespecificeerd, eventueel in reclame of in vóór contractsluiting verstrekte informatie, dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument (hierna: de gemiddelde consument), op grond van duidelijke en begrijpelijke criteria, de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien kan voorzien. Deze economische gevolgen moeten met aandacht voor de wisselwerking met andere bedingen worden weergegeven.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat het mechanisme op basis waarvan de vergoeding
wordt berekend in het Beding op pagina 19 en 20 van de brochure ‘Basisinformatie en Algemene Voorwaarden ING hypotheken (november 2013), onder het hoofdstuk: “Hypotheek wijzigen of beëindigen”, op een transparante wijze uiteen wordt gezet. Het begrip “contante waarde” -waarmee de gemiddelde consument niet vertrouwd zal zijn- wordt door ING voldoende toegelicht en de variabelen aan de hand waarvan de vergoeding wordt berekend, worden duidelijk in de brochure en in het Beding gedefinieerd. De uitleg wordt tot slot met een helder voorbeeld in de brochure geïllustreerd. De in beginsel abstracte materie wordt daardoor voor de gemiddelde consument voldoende geconcretiseerd. Een “raming” of “inschatting” kon op basis van deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank door [eisers] zeker worden gemaakt. Dat is voldoende, het is niet noodzakelijk dat [eisers] op voorhand nauwkeurig kan vaststellen wat de economische gevolgen precies zijn.
4.14.
Van belang is verder dat ING de financiële gevolgen van de vervroegde aflossing niet (wezenlijk) eenvoudiger of begrijpelijker had kunnen beschrijven, omdat deze naar hun aard afhankelijk zijn van onzekere factoren zoals het moment waarop de vervroegde aflossing plaatsvindt, de resterende looptijd van de hypothecaire lening, de overeengekomen rente en de door de bank gehanteerde actuele rente voor leningen voor een periode gelijk aan de resterende looptijd.
4.15.
[eisers] stelt nog, onder verwijzing naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 juni 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6165, dat hij niet kan beoordelen of ING haar werkelijk geleden nadeel in rekening brengt en dat daarom het Beding niet transparant is. Hiermee miskent [eisers] dat de rechtbank Den Haag haar overwegingen omtrent de te hoge afkoopkosten plaatst in het licht van de verstoring van het evenwicht tussen de partijen, en niet in het licht van het transparantie vereiste. De rechtbank zal dit bezwaar van [eisers] dan ook hierna onder 4.17 bespreken.
4.16.
De conclusie van de rechtbank is dat het Beding voldoet aan het transparantievereiste van de Richtlijn oneerlijke bedingen.
Aanzienlijke verstoring van het evenwicht (artikel 3 Richtlijn oneerlijke bedingen)
4.17.
De rechtbank zal eerst beoordelen welke gevolgen de wens van [eisers] om de hypothecaire lening vervroegd af te lossen zou hebben op grond van het nationale recht als het Beding niet zou zijn overeengekomen. Volgens [eisers] had ING zonder het Beding, geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding bij een tussentijdse aflossing van de hypothecaire lening. In artikel 6:39 BW is immers opgenomen dat als een tijd voor de nakoming is bepaald, wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd. [eisers] betoogt dat hij op basis van deze bepaling zonder boete zijn hypothecaire lening vervroegd had kunnen aflossen. Een schuldeiser kan volgens hem op basis van dit artikel niet vorderen dat een hypothecaire lening eerder dan de overeengekomen termijn wordt afgelost maar laat wel de mogelijkheid open dat een schuldenaar vrijwillig vervroegd kan aflossen.
4.18.
De rechtbank volgt [eisers] hierin niet. Het uitgangspunt van [eisers] dat de termijn zoals genoemd in artikel 6:39 BW alleen strekt ten gunste van de schuldenaar ([eisers]), is niet juist omdat een hypothecaire geldlening een duurovereenkomst is voor bepaalde tijd. Een dergelijke overeenkomst kan in beginsel niet worden opgezegd, behoudens onvoorziene omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van dergelijke omstandigheden, zodat [eisers], zonder het Beding, de hypothecaire lening niet voortijdig had kunnen opzeggen. ING heeft dan ook terecht betoogd dat [eisers] op basis van het nationale recht zoals dat gold op het moment van vervroegde aflossing, de overeenkomst met ING niet had kunnen beëindigen. Nu het Beding wél de mogelijkheid biedt om vervroegd af te lossen, kan niet worden geoordeeld dat het Beding [eisers] in een minder gunstige positie heeft gebracht.
4.19.
De rechtbank gaat verder na of ING redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat [eisers] een dergelijk beding zou hebben aanvaard indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld. [4] Daarbij is onder meer relevant of het Beding gebruikelijk is, dat wil zeggen of het in vergelijkbare overeenkomsten regelmatig in het rechtsverkeer wordt gebruikt, dan wel eerder verrassend is en of er een objectieve reden voor het opnemen van het Beding bestond.
4.20.
[eisers] heeft ter zitting bevestigd dat het oversluiten van zijn hypotheek hem,
ook na aftrek van de aan ING betaalde vergoeding, een financieel voordeel heeft opgeleverd. Het Beding heeft [eisers] dus niet in een (juridisch) minder gunstige positie gebracht. Voorts werkt niet alleen ING met een vergoeding bij vervroegde aflossing maar ook andere banken en andere aanbieders van hypothecaire leningen doen dat. In die zin is geen sprake van een ongebruikelijk beding.
4.21.
ING mocht er dan ook redelijkerwijs van uitgaan dat [eisers] de mogelijkheid die hem door het Beding werd geboden om te profiteren van een rentedaling, ondanks de door hem daarvoor te betalen vergoeding, zou hebben aanvaard als daarover op een eerlijke en billijke wijze was onderhandeld, nu hem dit voordeel oplevert. Zonder dat voordeel zou [eisers] ook geen gebruik willen en hoeven maken van de in het Beding geboden mogelijkheid.
4.22.
[eisers] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat ING op basis van het Beding de exclusieve bevoegdheid heeft om te bepalen in welke gevallen zij bij een vervroegde aflossing een vergoeding wenst te ontvangen en wat daarvan dan de hoogte is. In diverse gevallen maakt ING geen aanspraak op een vergoeding (bijvoorbeeld bij verhuizing, brand of overlijden) en in andere gevallen weer wel. Daarnaast kent ING zich volgens [eisers] het exclusieve recht toe om zelf de vergoeding te berekenen, ongeacht of zij nadeel heeft geleden. Volgens [eisers] is dit een en ander in strijd met artikel 1 onder m van de Bijlage bij de Richtlijn oneerlijke bedingen, de zogeheten blauwe lijst, en wordt het evenwicht daardoor verstoord en is het Beding daarom oneerlijk.
4.23.
De blauwe lijst is een Bijlage bij de Richtlijn oneerlijke bedingen. Deze Bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende opsomming van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Niet alle bedingen op de lijst zijn in alle gevallen en onder alle omstandigheden oneerlijk. Het is aan de nationale rechter om vast te stellen of een concreet beding ook daadwerkelijk oneerlijk is. Of een beding ook in het concrete geval als oneerlijk moet worden beschouwd, moet worden nagegaan aan de hand van de vraag of het in de context die aan de orde is, een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring oplevert van het evenwicht tussen de consument en de verkoper.
4.24.
In artikel 1 onder m van de blauwe lijst staat dat een beding dat de verkoper het recht geeft te bepalen of de geleverde goederen of de dienst aan de bepalingen van de overeenkomst beantwoorden of hem het exclusieve recht geeft om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren oneerlijk kan zijn.
4.25.
Anders dan [eisers] betoogt, kent het Beding aan ING geen exclusieve bevoegdheid toe. Uit het Beding blijkt duidelijk in welke gevallen een vergoeding in rekening wordt gebracht en hoe de vergoeding dan wordt berekend. Dit is bij het sluiten van de overeenkomst overeengekomen. Vastgelegd is bijvoorbeeld dat ING in geval van verhuizing, brand of overlijden geen vergoeding in rekening brengt (artikel 6.3 van de algemene voorwaarden van ING). Dat is niet iets dat ING op het moment dat de gebeurtenis zich voordoet, zelf kan bepalen. Sterker nog, deze situaties zijn omschreven in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) [5] als situatie waarbij geen beëindigingsvergoeding in rekening kan worden gebracht. ING volgt hiermee de GHF.
4.26.
Voorts zijn de bij de berekening van de beëindigingsvergoeding toe te passen variabelen weliswaar niet allemaal vooraf vastgesteld maar ING bepaalt deze ook niet zelf. De systematiek van de berekening is in de overeenkomst tussen partijen vastgelegd. Deze systematiek wijkt bovendien niet af van wat in de Nederlandse hypotheekmarkt gebruikelijk is. Zo ligt de gehanteerde NCW-methode vast in artikel 10 lid 2 GHF, wordt deze algemeen toegepast en beschouwt de AFM de NCW-methode als een aanvaardbare methode om bij vervroegde aflossing het nadeel van de bank te berekenen [6] .
4.27.
Gelet op dit een en ander is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1 onder m van de blauwe lijst.
4.28.
[eisers] voert verder nog aan dat het Beding oneerlijk is omdat ING een dubbele vergoeding in rekening zou brengen. De rente die ING zelf op de kapitaalmarkt betaalt, wordt niet één op één doorberekend aan de kredietnemer maar wordt volgens [eisers] verhoogd met een opslag voor algemene en individuele kosten en risico’s. Banken schatten volgens [eisers] de gemiddelde werkelijke looptijd van hun kredietovereenkomsten in en nemen voor het verschil met de gemiddelde formele looptijd een opslag op in de rente die zij met hun klanten overeenkomen. [eisers] heeft dus al in de vorm van een opslag betaald voor het nadeel van ING bij vervroegde aflossing. De vergoeding op basis van het Beding en deze opslag overlappen elkaar volgens [eisers]
4.29.
ING heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat zij voor de
vervroegde aflossing op basis van het Beding gedurende de looptijd van de overeenkomst juist geen extra renteopslag in rekening brengt omdat die vervroegde aflossingen op voorhand niet exact en ook niet modelmatig te calculeren zijn (zie ook onder 4.38). Dit komt met name doordat deze afhangen van onbekende toekomstige renteontwikkelingen en onbekende persoonlijke omstandigheden. Juist daarom moet achteraf een vergoeding worden betaald op basis van het Beding, zodat de last ligt bij de individuele klant die ervoor kiest om vervroegd af te lossen omdat dat voor hem voordeliger is. [eisers] heeft zijn betoog in reactie hierop niet nader concreet onderbouwd, zodat de rechtbank daar verder aan voorbij gaat.
Conclusie
4.30.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het Beding niet oneerlijk is vanwege een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen partijen of een gebrek aan transparantie. Het Beding is daarom niet vernietigbaar. De door [eisers] gevorderde terugbetaling van de door hem betaalde beëindigingsvergoeding in verband met de vervroegde aflossing van zijn hypotheek is op deze grondslag dan ook niet aan de orde.
Onredelijk bezwarend beding op grond van 6:237 aanhef en onder i BW
4.31.
De rechtbank zal nu ingaan op het standpunt van [eisers] dat het Beding door [eisers] rechtsgeldig is vernietigd omdat het onredelijk bezwarend is op grond van artikel 6:237 aanhef en sub i BW. Op grond van dit artikel wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat de wederpartij verplicht om een geldsom te betalen bij het beëindigen van de overeenkomst (terwijl geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst), tenzij het een redelijke vergoeding betreft voor door de gebruiker van de algemene voorwaarden geleden verlies of gederfde winst. Volgens [eisers] heeft ING meer dan een redelijke vergoeding in rekening gebracht.
Hypothekenrichtlijn
4.32.
In de dagvaarding heeft [eisers] in dit kader een beroep gedaan op de Richtlijn 2014/17/EU inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen (hierna: de Hypothekenrichtlijn). Ingevolge artikel 25 van de Hypothekenrichtlijn mag de kredietgever aan de consument die zijn krediet vervroegd aflost, geen boete in rekening brengen maar heeft hij alleen recht op een eerlijk en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn, waarbij die vergoeding zijn financiële nadeel niet mag overstijgen. Dit artikel is op 14 juli 2016 in Nederland geïmplementeerd in artikel 7:127 BW en artikel 81c Bgfo. ING kan, zo heeft [eisers] in de dagvaarding betoogd, gezien het voorgaande uitsluitend aanspraak maken op vergoeding van haar werkelijk geleden financiële nadeel. Aangezien ING volgens [eisers] op basis van de berekening zoals opgenomen in het Beding aanspraak maakt op meer dan dat, is geen sprake van een redelijke vergoeding en is het Beding onredelijk bezwarend.
4.33.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Hypothekenrichtlijn niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die voor 21 maart 2016 zijn gesloten. De kredietovereenkomst tussen [eisers] en ING is daarvoor gesloten op 28 april 2014. Bij de uitleg van artikel 6:237 aanhef en sub i BW zal de rechtbank daarom geen rekening houden met de Hypothekenrichtlijn en/of artikel 7:127 BW. [7] [eisers] heeft in de akte na de arresten van de Hoge Raad zelf ook bevestigd dat de Hypothekenrichtlijn niet van toepassing is op de overeenkomst tussen hem en ING.
Financieel nadeel/redelijke vergoeding
4.34.
Volgens [eisers] is de beëindigingsvergoeding niet redelijk omdat de vergoeding hoger is dan het werkelijke nadeel van ING. Zij brengt meer in rekening dan haar rechtstreekse kosten, waaronder bijvoorbeeld langlopende financieringskosten. [eisers] stelt voorts dat ING haar financiële nadeel bij de transactie met [eisers] op individueel niveau moet berekenen en aantonen.
4.35.
Ter ondersteuning van haar stellingen verwijst [eisers], ondanks dat de Hypothekenrichtlijn niet van toepassing is, naar artikel 81c Bgfo, dat volgens hem wel van toepassing is. Artikel 81c Bgfo is ook op 14 juli 2016 in werking getreden. In dit artikel is onder andere opgenomen dat de aanbieder van hypothecair krediet geen vergoeding voor vervroegde aflossing van het hypothecair krediet rekent die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder heeft bij vervroegde aflossing. Dit artikel is uitgewerkt in een leidraad van de AFM van 20 maart 2017 (hierna: de AFM leidraad). Volgens de AFM gelden de vereisten van artikel 81c Bgfo voor alle lopende hypotheken, dus ook voor hypotheken die vóór 14 juli 2016 zijn afgesloten. Op basis hiervan is volgens [eisers] de vergoeding die ING in rekening heeft gebracht meer dan een redelijke vergoeding.
4.36.
De rechtbank deelt deze opvatting niet. De Hypothekenrichtlijn is niet van toepassing op de onderhavige hypothecaire lening. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien hoe de daarin opgenomen normen via een administratieve implementatiebepaling als artikel 81c Bgfo dan vermogensrechtelijke gevolgen tussen [eisers] en ING kunnen hebben. Artikel 81c Bgfo bevat publiekrechtelijke regelgeving waarop [eisers] geen direct beroep kan doen.
4.37.
ING heeft bovendien aangevoerd dat de (aangepaste) vergoeding die door haar bij [eisers] in rekening is gebracht, is vastgesteld in overeenstemming met de AFM-leidraad en dus ook in overeenstemming is met artikel 81c Bgfo (hoewel dit artikel niet van toepassing is). Het is daarmee volgens ING een redelijke vergoeding die uitsluitend ziet op het werkelijk door ING geleden financiële nadeel.
4.38.
ING heeft verder toegelicht dat er geen directe koppeling is tussen de externe financiering van de bank enerzijds en een specifieke lening anderzijds. De extern aan te trekken financiering wordt volgens ING op portefeuille niveau afgestemd op de te verstrekken leningen en de daarbij overeengekomen rentevaste periodes. Daardoor is het voor ING niet mogelijk om op het niveau [eisers] haar nadeel te berekenen.
Voorts brengt ING tijdens de looptijd van de lening geen kosten aan haar klanten in rekening die betrekking hebben op de mogelijke vervroegde aflossingen waarvoor later een beëindigingsvergoeding verschuldigd is (zie ook onder 4.29). Uitgangspunt is dat leningen niet voortijdig worden afgelost. ING houdt op portefeuille niveau wel rekening met de mogelijkheid dat 10% van de hoofdsom (of in sommige gevallen 20% van de hoofdsom) vergoedingsvrij kan worden afgelost en houdt ook rekening met vergoedingsvrije aflossingen in geval van bijvoorbeeld verhuizingen. Vervroegde aflossingen buiten de hiervoor genoemde gevallen, tijdens de rentevast periode, zijn voor ING op voorhand niet exact en ook niet modelmatig in te calculeren, met name omdat deze afhangen van onbekende toekomstige renteontwikkelingen en persoonlijke omstandigheden van de leningnemers. De met deze mogelijk vervroegde aflossingen samenhangende kosten, zijn daarom niet ingecalculeerd in het rentetarief dat de klant aan ING betaalt, maar worden alleen bij een vervroegde aflossing in rekening gebracht aan de desbetreffende klant. De last wordt daarmee gelegd bij de individuele klant die vervroegd aflost en dat alleen doet als er voordeel te behalen valt. Dit uitgangspunt is in het belang van de gehele klantengroep, aldus ING.
4.39.
Ter zitting is door ING tot slot onweersproken toegelicht dat de rentetarieven en vergoedingen in principe transparant te maken zijn op portefeuille niveau maar dat dit concurrentiegevoelige informatie is. Het inzichtelijk maken daarvan is volgens ING ook niet nodig omdat de AFM kijkt of de opslagen die banken hanteren wel of niet redelijk zijn. Dat hebben ze recent gedaan en ook in het verleden ten tijde van het afsluiten van de hypotheek door [eisers]
4.40.
Gelet op het verweer van ING heeft [eisers] zijn stelling dat het Beding onredelijk bezwarend is op grond van 6:237 aanhef en sub i BW onvoldoende toegelicht. ING heeft op begrijpelijke wijze aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk is om de financieringskosten op individueel niveau uit te splitsen. Tegen de achtergrond van de omstandigheid dat de beëindigingsvergoeding is berekend aan de hand van de Leidraad op dit punt van de AFM waarbij de AFM de NCW-methode als een aanvaardbare methode beschouwt om bij vervroegde aflossing het nadeel van de bank te berekenen [8] , acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat ING nader inzicht geeft. Ook heeft ING voldoende toegelicht dat en waarom geen langlopende financieringskosten dubbel in rekening worden gebracht.
4.41.
De conclusie is dat de rechtbank het beroep [eisers] op artikel 6:237 aanhef en sub i BW afwijst.
Conclusie
4.42.
Zowel het beroep van [eisers] op vernietiging van het Beding op de grondslag dat sprake is van een oneerlijk Beding als op de grondslag dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding, slaagt niet. De primaire vordering van [eisers] zal daarom worden afgewezen.
Subsidiair; vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.43.
Subsidiair heeft [eisers] gevorderd dat ING inzichtelijk maakt hoe de vergoeding op basis van het Beding is berekend en wat het werkelijk nadeel is en om ING te veroordelen om dat wat [eisers] meer heeft betaald dan het werkelijk nadeel aan hem terug te betalen.
4.44.
[eisers] heeft aan dit gedeelte van de vordering primair artikel 81c Bgfo ten grondslag gelegd. [eisers] kan op artikel 81c Bgfo echter geen rechtstreeks beroep doen. De rechtbank verwijst naar randnummer 4.36.
4.45.
[eisers] heeft verder aan haar subsidiaire vordering ten grondslag gelegd dat het Beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het antwoord op de vraag of een beroep op een contractueel beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals onder meer de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhoudingen van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen en de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest. Bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW zal de rechter de nodige terughoudendheid dienen te betrachten. Niet te snel mag worden aangenomen dat van genoemde onaanvaardbaarheid sprake is. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van dergelijke omstandigheden rusten op [eisers]
4.46.
[eisers] verwijst voor de omstandigheden die het Beding volgens hem
onaanvaardbaar maken naar dezelfde omstandigheden die in het kader van de oneerlijkheid van het Beding reeds naar voren zijn gebracht (Beding verstoort aanzienlijk het evenwicht in strijd met de goede trouw en is niet transparant). De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat van al deze omstandigheden geen sprake is en zal daarom ook de subsidiaire vordering afwijzen.
Proceskosten en rente
4.47.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat € 3.447,00 (4,5 punten × tarief III € 766,00)
- nakosten
€ 173,00
Totaal € 5.696,00
4.48.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals
vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 5.696,00, te betalen aan ING binnen zeven dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eisers] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen zeven dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn, mr. A.C. Bordes en mr. L. Mundt en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

Voetnoten

1.Deze mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden
2.HvJEU 28 juli 2016, C-191/15, ECLI:EU:C:2016:612 (Amazon)
3.HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022;1388
4.HvJEU 14 maart 2013, C-415/11, ECLI:EU:C:2013:164 (Aziz)
5.De GHF is in 1989 tot stand gekomen en daarna zijn consumentenorganisaties betrokken bij de wijziging ervan. De GHF is een gedragscode die regels geeft voor de verstrekking van hypothecaire financieringen door financiers aan consumenten die daarmee een woning willen kopen. De GHF is geen wetgeving, maar geeft wel in de markt geaccepteerde kaders waaraan banken zich houden bij de verstrekking van hypothecaire leningen aan consumenten.
6.ECLI:NL:PHR:2022:331, overweging 3.26
7.Vgl. HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR: 2022:1388
8.ECLI:NL:PHR:2022:331, overweging 3.26