ECLI:NL:RBDHA:2024:3749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
22/7785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van restitutie van eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om restitutie van de door het CAK geïnde eigen bijdrage van € 19,- per maand voor de op 5 maart 2020 verstrekte Wmo-voorzieningen. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft het restitutieverzoek met het besluit van 21 juni 2022 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 20 oktober 2022 is deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiser heeft in de procedure aangevoerd dat hij geen eigen bijdrage verschuldigd is voor de toegekende traplift en drempelvoorzieningen, maar de rechtbank oordeelt dat hij wel een eigen bijdrage verschuldigd is voor andere Wmo-voorzieningen, zoals hulp bij het huishouden en een scootmobiel. De rechtbank concludeert dat het college de afwijzing van het restitutieverzoek deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen strijd is met de relevante artikelen van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van zijn verzoek om restitutie gebruik maakte van meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college zich niet mocht baseren op het advies van de bezwaarschriftencommissie, omdat aan de vereisten van de Awb is voldaan. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op restitutie van de eigen bijdrage voor de periode vanaf oktober 2019, omdat de eigen bijdrage voor de traplift en drempelvoorzieningen per 5 maart 2020 is beëindigd, maar de eigen bijdrage voor andere voorzieningen doorloopt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: I.T. Martens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: A. Tibben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om restitutie van de door het CAK [1] geïnde eigen bijdrage van € 19,- per maand voor de op 5 maart 2020 op grond van de Wmo 2015 [2] verstrekte woonvoorzieningen.
1.1.
Het college heeft het restitutieverzoek met het besluit van 21 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Vanaf 2016 zijn aan eiser meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen verstrekt door het college, zoals hulp bij het huishouden, een scootmobiel en een woningaanpassing. In 2019 heeft eiser het college verzocht om de volgende Wmo-maatwerkvoorzieningen te verstrekken: een rolstoel, een toiletvoorziening, diverse drempelvoorzieningen en een traplift. Het college heeft aan eiser een rolstoel en een toiletverhoger toegekend. Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft het college de aanvraag van eiser voor een traplift en drempelvoorzieningen afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 5 maart 2020 heeft het college alsnog aan eiser een traplift en drempelvoorzieningen verstrekt. Bij besluit van 25 maart 2020 heeft het college aan eiser de kostprijs van de traplift en drempelvoorzieningen meegedeeld en bepaald dat eiser een eigen bijdrage is verschuldigd van maximaal € 19,- per maand. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.1.
Bij uitspraak van 2 mei 2022 [3] heeft de rechtbank Den Haag het beroep van eiser gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 25 maart 2020, het besluit van 25 maart 2020 vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat eiser voor de traplift en drempelvoorzieningen een eigen bijdrage is verschuldigd van € 19,- per maand en het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Bij brief van 20 juni 2022 heeft eiser, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2022, het college verzocht om de door hem betaalde eigen bijdrage vanaf oktober 2019 per omgaande te restitueren. Hij heeft daarbij opgemerkt dat hij aanneemt dat de verplichte eigen bijdrage wordt beëindigd.
2.3.
Bij het primaire besluit van 21 juni 2022 heeft het college het verzoek om restitutie afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft in de uitspraak van 2 mei 2022 alleen geoordeeld dat eiser geen eigen bijdrage verschuldigd is voor de toegekende traplift en drempelvoorzieningen. De eigen bijdrage voor deze voorzieningen is inmiddels beëindigd en dit is ook doorgegeven aan het CAK. Eiser maakt echter naast de traplift en drempelvoorzieningen sinds 2016 ook gebruik van andere Wmo-maatwerkvoorzieningen, zoals een scootmobiel en huishoudelijke ondersteuning. Voor deze maatwerkvoorzieningen is eiser een eigen bijdrage verschuldigd. Voor deze maatwerkvoorzieningen is eerder terecht aan eiser een eigen bijdrage opgelegd en deze zal om die reden dan ook doorlopen, aldus het college.
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In reactie daarop heeft het college op 9 september 2022 een ambtelijk advies opgesteld. Op 27 september 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden
.Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft het college, met verwijzing naar het ambtelijk advies en het advies van de bezwaarschriftencommissie Sociaal Domein, het bezwaar ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft het college het volgende overwogen. In het primaire besluit staat reeds de reden vermeld van de afwijzing van het restitutieverzoek. Er is terecht een eigen bijdrage opgelegd nu eiser gebruik maakt van andere voorzieningen, onder andere huishoudelijke hulp en een scootmobiel. Van strijd met artikel 3:46 en 3:47 van de Awb [4] is dan ook geen sprake. Eiser verzoekt om restitutie van de eigen bijdrage vanaf oktober 2019 terwijl de traplift en drempelaanpassingen pas bij besluit van 5 maart 2020 zijn toegekend met als ingangsdatum 5 maart 2020. De opgelegde eigen bijdrage voor deze voorzieningen is reeds, in navolging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2022, met terugwerkende kracht per 5 maart 2020 beëindigd. Tot slot heeft het college toegelicht dat het gebruik van meerdere maatwerkvoorzieningen tegelijk niet resulteert in een overschrijding van de maximale eigen bijdrage. Wanneer er één of meerdere voorzieningen worden beëindigd of wanneer er voor een bepaalde voorziening geen eigen bijdrage meer wordt geïnd omdat de volledige kostprijs van die voorziening is betaald, blijft de maximale eigen bijdrage van een client geïnd worden zolang er minimaal één maatwerkvoorziening waarvoor de eigen bijdrage is opgelegd (en waarvan de volledige kostprijs niet is betaald) wordt afgenomen, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de uitspraak relevante wettelijke bepalingen zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak, die hiervan deel uitmaakt.
4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn verzoek om restitutie van de eigen bijdrage gebruik maakte van meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen, waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het college aan eiser hulp bij het huishouden verstrekt voor de periode van 22 februari 2018 tot en met 21 februari 2021. Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het college de hulp bij het huishouden verlengd tot en met 21 februari 2026. Bij die besluiten is meegedeeld dat op de voorzieningen een eigen bijdrage van toepassing is. In het besluit van 23 februari 2021 is meegedeeld dat de hoogte van de eigen bijdrage maximaal € 19,- per maand is. Bij besluit van 11 april 2022 heeft het college een scootmobiel verstrekt aan eiser, omdat de vorige scootmobiel was beschadigd. Ook in dit besluit staat dat een eigen bijdrage van toepassing is van maximaal € 19,- per maand. Tegen deze toekenningen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend en deze staan dus in rechte vast.
De rechtbank is van oordeel dat het college, mede gelet op deze achtergrond, deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij het verzoek van eiser om restitutie van de eigen bijdrage vanaf oktober 2019 heeft afgewezen. In het primaire besluit is meegedeeld dat er gelet op de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2022 voor eiser geen verschuldigdheid is tot het betalen van een eigen bijdrage voor de traplift en de drempelvoorzieningen, maar wel voor de scootmobiel en de huishoudelijke ondersteuning. In het bestreden besluit is nader toegelicht dat er vanaf 1 januari 2020 een zogenaamd abonnementstarief van maximaal € 19,- per maand geldt. Wanneer iemand meerdere vormen/voorzieningen van ondersteuning (bijvoorbeeld hulp bij het huishouden en een scootmobiel) vanuit de gemeente op grond van de Wmo ontvangt, betaalt diegene niet meer dan de maximale eigen bijdrage van € 19,- per maand. De stelling van eiser dat hij niet wist dat er een abonnementstarief geldt van € 19,- per maand voor het totaal aan Wmo-voorzieningen en dat dit niet uit de motivering van het primaire besluit en het bestreden besluit blijkt, volgt de rechtbank niet. Uit de besluiten van 23 februari 2021 en 11 april 2022 blijkt dat het maximale tarief € 19,- per maand bedraagt. Niet gesteld of gebleken is dat hij een hogere eigen bijdrage heeft betaald dan € 19,- per maand voor alle aan hem toegekende voorzieningen, ook niet vanaf de toekenning van de traplift en de drempelaanpassingen met ingang van 5 maart 2020. Dat het bestreden besluit uitgebreider is gemotiveerd dan het primaire besluit maakt niet dat de motivering van het primaire besluit ondeugdelijk was en dat de proceskosten in bezwaar moeten worden vergoed.
5. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat verweerder zich niet mocht baseren op het advies van de bezwaarschriftencommissie, omdat een echt verslag van de hoorzitting ontbreekt en het advies niet is gedateerd en ondertekend. In artikel 7:13, van de Awb is niet bepaald dat een advies gedateerd en ondertekend dient te worden. In het zesde lid staat alleen dat het advies van de commissie schriftelijk uitgebracht dient te worden en dat het een verslag van het horen bevat. Daar is aan voldaan. Bij de stukken bevindt zich een Commissieadvies. Uit de inhoud blijkt dat het een verslag van de hoorzitting, alsmede een advies van de bezwaarschriftencommissie betreft. Een afzonderlijk verslag van de hoorzitting is niet verplicht. [5] Eisers stelling dat het verslag incompleet is, is niet onderbouwd.
6. Ter zitting heeft het college erkend dat de commissie het college niet heeft uitgenodigd voor de hoorzitting. De beroepsgrond van eiser dat hierdoor sprake is van een gebrek vanwege strijd met artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb, slaagt. [6] De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Ter zitting bij de rechtbank heeft alsnog een uitwisseling van standpunten tussen partijen kunnen plaatsvinden. De stelling van eiser dat wegens structurele, elementaire en onprofessionele gebreken geen sprake is van een onafhankelijke commissie volgt de rechtbank niet. De omstandigheid dat het college niet is uitgenodigd voor de hoorzitting, kan niet tot deze conclusie leiden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Gelet op wat onder 6. is overwogen bepaalt de rechtbank dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke bepalingen

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:7 luidt:
“Van het horen wordt een verslag gemaakt.”
Artikel 7:13 luidt:
“1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
2. Indien een commissie over het bezwaar zal adviseren, deelt het bestuursorgaan dit zo spoedig mogelijk mede aan de indiener van het bezwaarschrift.
3. Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
4. De commissie beslist over de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van artikel 7:5, tweede lid, en, voor zover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, van artikel 7:3.
5. Een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan wordt voor het horen uitgenodigd en wordt in de gelegenheid gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven.
6. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen.
7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.”

Voetnoten

1.CAK = Centraal Administratiekantoor
2.Wmo 2015 = Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
4.Awb = Algemene wet bestuursrecht
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:679.
6.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:323