ECLI:NL:CRVB:2023:323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/4339 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vervanging van de rolstoellift in de rolstoelbus met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1959 en rolstoelafhankelijk door diverse medische aandoeningen, een aanvraag ingediend voor de vervanging van de rolstoellift in zijn rolstoelbus op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer heeft deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een medisch advies van Treve, waaruit blijkt dat appellant gebruik kan maken van de regiotaxi, mits de reis niet langer dan één uur duurt. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch advies zorgvuldig was en dat appellant geen contra-expertise had overgelegd om de juistheid van het advies te betwisten.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Appellant voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zijn medicatiegebruik niet was betrokken. De Raad oordeelde echter dat de medisch adviseur deze informatie had betrokken en dat er geen aanleiding was om aan het medisch advies te twijfelen. Daarnaast werd gesteld dat het college niet was uitgenodigd voor de hoorzitting, wat in strijd was met de Awb. Dit gebrek werd echter gepasseerd, omdat appellant niet benadeeld was door de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het college tijdens de zittingen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-. Tevens werd bepaald dat het college het door appellant betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt. De uitspraak werd gedaan op 22 februari 2023.

Uitspraak

21 4339 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2021, 20/2150 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 22 februari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Namens appellant is, via beeldbellen, [gemachtigde] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.G. Diepeveen en J. Bood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1959, is bekend met onder andere een neurologische, een cardiale en een urologische aandoening. Appellant is vanwege zijn beperkingen rolstoelafhankelijk. Hij heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag ingediend voor vervanging van de rolstoellift in zijn rolstoelbus.
1.2.
Bij besluit van 28 augustus 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 6 december 2018 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan een medisch advies van Treve van 19 juni 2018 ten grondslag gelegd, waaruit – voor zover van belang – volgt dat appellant in staat is om van de regiotaxi gebruik te maken, mits de reis niet langer dan één uur duurt. Omdat appellant gebruik kan maken van de regiotaxi, wordt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoellift in de rolstoelbus verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit wat appellant heeft aangevoerd niet volgt dat het medisch advies van Treve onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet volledig, concludent of anderszins onjuist is. Dat niet is vermeld welke vragen aan de medisch adviseur zijn voorgelegd maakt het advies niet onzorgvuldig, omdat de vragen uit de gegeven antwoorden kunnen worden opgemaakt. De grond dat de medisch adviseur nadere informatie had moeten opvragen bij de behandelaars van appellant slaagt niet, omdat volgens de medisch adviseur de eigen bevindingen bij het onderzoek voldoende duidelijk waren. Appellant heeft geen contra-expertise overgelegd en de door appellant overgelegde medische stukken geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies in het medisch advies. Nu appellant in bezwaar en beroep de gelegenheid heeft gehad om het medisch advies te betwisten en medische stukken (van zijn behandelaars) te overleggen, slaagt zijn betoog dat het beginsel van equality of arms is geschonden niet. Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het medisch advies volgt dat appellant in staat was gebruik te maken van de regiotaxi. Dat hij als gevolg van medicatiegebruik snel misselijk wordt in de regiotaxi is niet onderbouwd. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding. Wel is sprake van een motiveringsgebrek, omdat de aanvullende bezwaargronden van 10 oktober 2018 niet bij de beoordeling in bezwaar zijn betrokken. Dit gebrek heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Daaraan wordt, naar aanleiding van de gronden, het volgende toegevoegd.
4.2.
Het betoog van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat zijn medicatiegebruik niet is betrokken, slaagt niet. Ter zitting is gebleken dat appellant zijn medicatie had klaargelegd bij het huisbezoek van de medisch adviseur, zodat aangenomen kan worden dat de medisch adviseur deze informatie heeft betrokken en hierin geen aanleiding heeft gezien om de regiotaxi voor appellant ongeschikt te vinden. De door appellant in beroep overgelegde bijsluiters van medicatie geven geen aanleiding om aan het medisch advies te twijfelen. Appellant heeft met deze algemene informatie over bijwerkingen niet onderbouwd dat ook hij de daarin vermelde misselijkheid heeft, nog daargelaten of daarmee het gebruik van de regiotaxi onmogelijk zou zijn.
4.3.1.
Appellant heeft verder (kort samengevat) aangevoerd dat artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb is geschonden doordat het college niet is uitgenodigd voor de hoorzitting.
4.3.2.
Het college heeft ter zitting verklaard dat het college door middel van de ambtelijk secretaris van de bezwaarschriftencommissie vertegenwoordigd is bij de hoorzitting en dat het college voor het overige niet wordt uitgenodigd voor de hoorzitting. Deze werkwijze is niet in overeenstemming met artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb. In dit artikellid is bepaald dat een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan voor het horen wordt uitgenodigd en in de gelegenheid wordt gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven. Met deze bepaling en het daaraan mede ten grondslag liggende beginsel van hoor en wederhoor is niet verenigbaar dat een bestuursorgaan, zoals in dit geval, niet voor de hoorzitting wordt uitgenodigd. Hiermee kleeft een gebrek aan het bestreden besluit. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien aannemelijk is dat appellant daardoor niet is benadeeld. Zowel ter zitting bij de rechtbank als ter zitting bij de Raad is een vertegenwoordiger van het college aanwezig geweest, waardoor een uitwisseling van standpunten alsnog heeft kunnen plaatsvinden.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Gelet op wat onder 4.3.2 is overwogen bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat het college het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum