ECLI:NL:RBDHA:2024:3730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.31945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee eisers, ouders van een referent, tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en hun kind. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waaronder de afwijzing van de aanvraag op 10 januari 2022 en de ongegrondverklaring van het bezwaar op 25 september 2023. Tijdens de zitting op 12 januari 2024 zijn de referent en de gemachtigden van beide partijen aanwezig.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat, ondanks de argumenten van de eisers over hun afhankelijkheid van de referent en hun slechte gezondheid. De rechtbank wijst erop dat de referent in Turkije een eigen gezin heeft gesticht en dat er geen financiële afhankelijkheid is, aangezien de eisers een eigen woning hebben en de vader een pensioen ontvangt. De rechtbank stelt dat de belangenafweging door de staatssecretaris voldoende gemotiveerd is en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31945

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser;

[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres;
Gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een mvv [1] voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (referent).
1.1.
Bij besluit van 10 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 25 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eisers zijn de ouders van referent. Zij hebben de Syrische nationaliteit en willen graag verblijven bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eisers en referent geen sprake is van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders. Verweerder heeft een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt, maar deze is in het nadeel van eisers uitgevallen.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij vinden allereerst dat er wel sprake is van een gezinsleven, omdat zij een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent hebben. Bovendien bestaat voor Nederland een positieve verplichting om hen een mvv te verstrekken. Er is namelijk geen mogelijkheid om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Referent heeft vanaf zijn geboorte tot 2015 bij zijn ouders gewoond en was genoodzaakt om Syrië te verlaten vanwege de dienstplicht. Ook draagt referent de financiële zorg voor zijn ouders. Daarnaast zijn eisers afhankelijk van referent en hebben zij niemand anders. Het sociaal netwerk dat zij hadden is in de loop van de jaren weggevallen. Verder hebben eisers een slechte gezondheid en kunnen zij niet voor zichzelf zorgen, dit blijkt uit de medische rapporten. Volgens eisers volgt uit het WBV 2014/33 dat in geval van afhankelijkheid door medische of psychologische problemen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid kan worden aangenomen. Ook had de belangenafweging in het voordeel van eisers moeten uitvallen. De financiële lasten en het economisch belang mogen niet zonder meer van doorslaggevende betekenis zijn. [3] Daarnaast heeft verweerder onvoldoende onderbouwd op welke wijze het algemeen belang van de Nederlandse staat is gediend bij het weigeren van de vergunning. Tot slot heeft verweerder heeft ten onrechte het beroep op artikel 4 en 17 van de Gezinsrichtlijn buiten beschouwing gelaten. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven. Verder volgt eveneens uit vaste rechtspraak [6] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent. Verweerder heeft van belang mogen achten dat referent na zijn vertrek uit Syrië in Turkije is getrouwd en een eigen gezin heeft gesticht. Dat er veel telefonisch contact is maakt niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft zich tevens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een financiële afhankelijkheid. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat referent tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat eisers een eigen afbetaalde woning hebben en dat zijn vader een maandelijks pensioen ontvangt. Ook is niet gebleken dat eisers niet in staat zijn om hun medicijnen te bekostigen. Ten aanzien van de emotionele afhankelijk heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers ook worden geholpen door hun andere kinderen. De broer van referent heeft namelijk voor zijn moeder een mvv aangevraagd in 2016. Ook heeft hij in 2021een visum kort verblijf voor eisers aangevraagd. Dat eisers niemand anders hebben dan referent wordt dan ook niet gevolgd. Verder heeft referent verklaard dat eisers buren hebben die hen weleens helpen. De enkele stelling dat dit netwerk in de loop van de jaren is weggevallen heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers afhankelijk zijn van de zorg van referent. Uit de medische verklaringen volgt dat eisers in Syrië voor hun klachten medische behandeling en medicatie kunnen krijgen. In de verklaringen staat niet dat eisers de zorg die zij nodig hebben enkel van referent kunnen krijgen. In de verklaringen staat ook niet dat eisers continu zorg nodig hebben van een derde. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de ouders van referent niet voor elkaar zouden kunnen zorgen. Ondanks de medische problemen blijkt uit de verklaringen van referent dat eisers in staat zijn om hun dagelijkse activiteiten uit te voeren. Referent heeft ter zitting verklaard dat de medische situatie van zijn vader is verslechterd, waardoor hij meer afhankelijk is geworden. De rechtbank volgt deze stelling niet, nu deze niet is onderbouwd. Tot slot begrijpt de rechtbank dat referent graag met zijn ouders wenst te zijn. Dit maakt echter niet dat er sprake is van gezinsleven tussen hem en eisers.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Het gevolg is dat verweerder de aanvraag van eisers op goede gronden heeft afgewezen. Dit betekent ook dat verweerder geen positieve verplichting heeft om eisers verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM toe te staan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
In de belangenafweging is in het voordeel van eisers meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is, heeft verweerder deze objectieve belemmering minder zwaar in het voordeel van eisers kunnen meewegen. Het beroep op de brief van minister Leers [7] slaagt daarom niet. Dat referent een binding heeft met Nederland is eveneens in het voordeel meegewogen. Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat zij nooit in Nederland hebben verbleven en dus sterkere banden hebben met hun land van herkomst. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eisers in Nederland waarschijnlijk een beroep zullen doen op de door de Nederlandse overheid betaalde voorzieningen zoals uitkeringen en gezondheidszorg. Dat referent deels een uitkering ontvangt heeft verweerder niet ten onrechte in het nadeel van eisers meegewogen. Hoewel het economisch belang niet doorslaggevend mag zijn, blijkt uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat het economisch belang van de staat wel in de belangenafweging mag worden betrokken. [8] De stelling van eisers dat er een positieve verplichting is om hen verblijf in Nederland toe te staan en de belangenafweging in hun voordeel te laten uitvallen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Uit de medische verklaringen blijkt welke klachten eisers hebben, welke behandeling zij hiervoor hebben ondergaan, welke zorg zij nodig hebben en welke medicatie. Gebleken is dat eisers deze zorg kunnen krijgen in Syrië. Verweerder heeft betrokken dat eisers door het ouder worden hulpbehoevender zijn geworden, maar zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers speciaal van referent afhankelijk zijn of dat zij zijn hulp nodig hebben in het dagelijks leven. De verwijzing naar de (niet gepubliceerde) uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 7 juli 2023 [9] kan eisers daarom niet baten. Tot slot heeft verweerder van belang mogen achten dat hier geen sprake is van een inmenging in het gezinsleven, maar van een eerste toelating.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Eisers verwijzen in dit kader naar diverse uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), maar hebben deze verwijzing ter zitting ingetrokken.
4.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging. Eisers hebben deze grond ter zitting ingetrokken.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
7.De brief van 11 april 2012, kenmerk:2012-0000223500.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.