ECLI:NL:RBDHA:2024:3730
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee eisers, ouders van een referent, tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en hun kind. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waaronder de afwijzing van de aanvraag op 10 januari 2022 en de ongegrondverklaring van het bezwaar op 25 september 2023. Tijdens de zitting op 12 januari 2024 zijn de referent en de gemachtigden van beide partijen aanwezig.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat, ondanks de argumenten van de eisers over hun afhankelijkheid van de referent en hun slechte gezondheid. De rechtbank wijst erop dat de referent in Turkije een eigen gezin heeft gesticht en dat er geen financiële afhankelijkheid is, aangezien de eisers een eigen woning hebben en de vader een pensioen ontvangt. De rechtbank stelt dat de belangenafweging door de staatssecretaris voldoende gemotiveerd is en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.