ECLI:NL:RBDHA:2024:372
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvragen voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een moeder en haar kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvragen zijn op 4 november 2022 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 had de staatssecretaris binnen 90 dagen moeten beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van maximaal drie maanden. De uiterste beslisdatum was 2 mei 2023, maar er is geen besluit genomen. Eisers hebben de staatssecretaris op 3 juli 2023 in gebreke gesteld en hebben op 7 september 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat de beroepen van eisers kennelijk gegrond zijn. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen van eisers. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eisers een bestuurlijke dwangsom van € 1.442 moet betalen, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 656,25 en bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht van € 736,00 door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.