ECLI:NL:RBDHA:2024:370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.23936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvragen voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvragen zijn op 23 november 2022 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 21 mei 2023 een besluit moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 12 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 21 augustus 2023 is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres verzocht de rechtbank om een dwangsom vast te stellen en om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen. De rechtbank heeft besloten dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en dat hij het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23936

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar kinderen
[naam 2], V-nummer [nummer 2]
[naam 3], V-nummer [nummer 3] en
[naam 4], V-nummer [nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de voor haar en haar drie kinderen door [naam 5] (referent) ingediende aanvragen voor verlening van een mvv [1] in het kader van nareis.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Referent heeft namens eiseres en de kinderen de aanvragen ingediend op 23 november 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vw [3] binnen 90 dagen beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 21 mei 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 12 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 21 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eiseres verzoekt de rechtbank om een door verweerder verschuldigde dwangsom vast te stellen en om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In dit geval heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvragen bevestigd, maar uit het dossier blijkt niet dat verweerder al inhoudelijk naar de aanvragen heeft gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken op de aanvragen van eiseres en haar kinderen. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. Deze benadering gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast biedt deze benadering niet meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Gelet op de samenhang tussen de vier aanvragen wordt slechts éénmaal een dwangsom verbonden aan de naleving van de uitspraak.
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen van eiseres bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442,- (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Vreemdelingenwet 2000