ECLI:NL:RBDHA:2024:3699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.23681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU in het kader van de Chavez-Vilchez situatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU beoordeeld. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag en de daaropvolgende besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank concludeert dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez, omdat zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, niet in de Europese Unie verblijft. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht of er een intentie bestaat dat het kind zich bij eiser in Nederland zal voegen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris terecht heeft afgewezen dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsdocument. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve afwijzing van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU (Chavez-Vilchez). Eiser heeft op 21 januari 2021 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is met het besluit van 4 oktober 2022 afgewezen. De staatssecretaris heeft vervolgens gekeken of eiser een verblijfsrecht kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez [1] en ambtshalve getoetst of eiser voldoet aan de voorwaarden die gelden voor verblijf in Nederland als verzorgende van een minderjarig Nederlands kind.
1.1.
De staatssecretaris heeft de verlening van een verblijfsdocument op grond van het arrest Chavez-Vilchez met het besluit van 10 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F. Zeven als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing om aan eiser het verzochte verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden. De rechtgevolgen van het besluit houden stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis asielaanvraag en feitenvaststelling
3. De rechtbank acht het voor deze procedure van belang om een en ander vast te stellen. In lijn met de tussenuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 maart 2023 staat eiser inmiddels geregistreerd als nationaliteit onbekend.
In 2018 is er in Groningen een meisje geboren dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Eiser stelt dat dit zijn dochter is en hij daarom aanspraak maakt op een afgeleid verblijfsrecht ingevolge het arrest Chavez-Vilchez. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en het meisje niet vast staat, op de zitting heeft de staatssecretaris gemeld dat dit punt niet langer in geschil is. Daarom gaat de rechtbank er in beroep van uit dat eiser de vader van het meisje is.
Het arrest Chavez-Vilchez en het beleid voor de uitvoering daarvan
4. Het gaat in deze zaak om de vraag of eiser in aanmerking komt voor een afgeleid verblijfsrecht zoals dat volgt uit het arrest Chavez-Vilchez. Uit dit arrest volgt dat het verblijfsrecht waar de staatssecretaris ambtshalve aan heeft getoetst en waar eiser een beroep op doet, een afgeleid recht is dat voortvloeit uit en dus onlosmakelijk verbonden is met het recht van de Unieburger aan wie dat verblijfsrecht wordt ontleend op uitoefening van de haar toekomende rechten op grond van het Unierecht. Artikel 20 van het VWEU verzet zich tegen nationale maatregelen, waaronder beslissingen tot weigering van verblijf van familieleden van een Unieburger, die tot gevolg hebben dat die Unieburger het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan zijn status van burger van de Unie ontleende rechten. Bij weigering van het verblijf van een derdelander, ouder van een minderjarige Unieburger, is sprake van een met het Unierecht strijdige situatie wanneer de derdelander daadwerkelijke zorg over de Unieburger heeft en er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de Unieburger en de derdelander. Waardoor de Unieburger gedwongen zou worden om samen met de derdelander de Unie te verlaten.
4.1.
Het nationale beleid voor de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Volgens dit beleid moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan om in aanmerking te komen voor rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling maakt zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk, heeft een minderjarig kind die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind en tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Is er sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez?
5. Eiser betoogt dat er is zijn geval sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit de Vc 2000 omdat zijn dochter niet in Nederland verblijft. Ook wanneer het minderjarige kind met de Nederlandse nationaliteit buiten de Europese Unie verblijft, kan er namelijk een verblijfsrecht worden ontleend aan het arrest Chavez-Vilchez. Eiser doet ter onderbouwing van dit standpunt een beroep op het arrest Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind [2] en het daaruit vloeiende Informatiebericht 2023/49 van de staatssecretaris. [3]
De staatssecretaris heeft onvoldoende zorgvuldig naar de situatie van hem en zijn dochter gekeken. Ten onrechte is niet meegewogen dat eiser financiële zorg draagt voor zijn dochter, haar regelmatig heeft bezocht in Nederland en dat er al jarenlang verschillende gerechtelijke procedures aanhangig zijn (geweest) – zowel in Nederland als in de VAE - over het gezag en de omgang. De staatssecretaris is in het bestreden besluit niet ingegaan op de bewuste frustratie door de moeder van zijn dochter, terwijl de stopzetting van de omgangsregeling tussen hem en zijn dochter te wijten is aan de moeder van het kind. Dat de moeder van zijn kind de omgang frustreert blijkt ook uit het feit dat zij de dochter van eiser zonder overleg heeft meegenomen naar de VAE. Gelet op de lopende procedures over het gezag en de omgang ten tijde van de bezwaarprocedure en in lijn met het bovengenoemde arrest en het Informatiebericht, heeft de staatssecretaris ten onrechte niet geoordeeld over de gezinssituatie ten tijde van het besluit. Aan eiser is tegengeworpen dat hij gedurende een bepaalde periode geen zorgtaken heeft verricht voor zijn dochter. Er wordt dan ook ten onrechte gesteld dat eiser nooit zorg voor zijn dochter heeft gedragen. De frustratie door de moeder van zijn dochter hangt hiermee samen volgens eiser.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat de dochter op [datum] 2018 in Nederland is ingeschreven. Vervolgens blijkt uit de Registratie Niet Ingezetene (RNI) dat zij sinds 5 september 2022 niet langer in Nederland staat ingeschreven. De moeder van het kind heeft haar meegenomen naar de VAE en zij verblijven waarschijnlijk in Dubai. Eiser heeft op de zitting desgevraagd niet weersproken dat zijn dochter buiten de Europese Unie verblijft. Evenmin is weersproken dat zij in Dubai (de VAE) verblijft. Ook uit de overgelegde uitspraak in de procedure in het kader van gezag en omgang van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 november 2023 [4] blijkt dat het kind met haar moeder in de VAE – Dubai - verblijft. Omdat het kind niet langer in de Europese Unie verblijft, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank verwijst daarbij naar het toetsingskader onder 4 en 4.1. Als het minderjarige kind met de Nederlandse nationaliteit - niet langer in Nederland en in de Europese Unie verblijft, wordt zij niet gehinderd in de uitoefening van haar Unieburgerrechten als aan eiser geen verblijfsrecht wordt verleend.
5.2.
Eiser betoogt vervolgens dat uit het arrest Thaise moeder van minderjarig Nederland kind en het daaruit voortvloeiende Informatiebericht 2023/49 volgt dat artikel 20 van het VWEU ook van toepassing kan zijn wanneer een derdelander ouder in Nederland verblijft, terwijl het minderjarige Nederlandse kind buiten de Europese Unie verblijft of zelfs nog nooit in de Europese Unie heeft verbleven. Volgens eiser heeft de staatssecretaris daarom ten onrechte overwogen dat eiser geen rechten aan artikel 20 van het VWEU ontleent.
5.2.1
Uit het arrest Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind en het daarop volgende Informatiebericht 2023/49 volgt dat artikel 20 van het VWEU ook in de door eiser genoemde gevallen verblijf van de derdelands ouder in Nederland kan afdwingen, mits de intentie bestaat dat het minderjarige kind met de Nederlandse nationaliteit zich onverwijld bij de ouder in Nederland zal voegen. Dit kan worden onderbouwd met documenten uit het buitenland, waaronder vliegtickets, reispapieren, uitschrijving op een school en dergelijke. Ook kan dit worden onderbouwd met documentatie uit Nederland, zoals een inschrijving op een (basis)school of een kinderopvang.
5.2.2.
Het beroep van eiser op het Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind arrest slaagt niet. Er is niet gebleken dat het kind zal terugverhuizen naar Nederland en zich bij eiser zal voegen. Ook zijn hier op dit moment geen concrete aanwijzingen voor. Hierbij betrekt de rechtbank de eerder genoemde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hieruit blijkt samengevat dat de moeder van het kind sinds 18 juni 2021 is belast met het eenhoofdig gezag. Zij is daarom vrij om zich samen met het kind elders te vestigen. Daarnaast verklaart het hof zich onbevoegd om te oordelen over de verzochte verplichting tot terug verhuizing van Dubai naar Nederland, omdat het hof op dit punt geen rechtsmacht toekomt. Ook is de omgangsregeling afgeschaald naar 15 minuten videobelcontact per week.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de moeder van zijn dochter deze omgangsregeling niet nakomt. Eiser heeft – zonder nadere onderbouwing met stukken – gesteld dat er juridische procedures aanhangig zijn in Dubai, onder andere met betrekking tot het gezag. Verder stelt eiser dat hij juridische acties onderneemt tegen het niet nakomen van de omgangsregeling. Het is invoelbaar dat eiser zich in het licht van deze (en de voorgaande) procedures en het gemis van zijn dochter in een moeilijke situatie bevindt. Uit deze informatie en bij een gebrek aan onderbouwing met stukken, leidt de rechtbank echter niet af dat er concrete aanknopingspunten zijn dat zijn dochter zich onverwijld bij eiser in Nederland zal voegen. Er is daarom sprake van een wezenlijk andere situatie dan die genoemd in het Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind arrest en er is niet aan de voorwaarden van Informatiebericht 2023/49 voldaan.
5.3.
De rechtbank concludeert dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU, omdat sprake is van een wezenlijk andere situatie dan die genoemd in het arrest Chavez-Vilchez en het Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind arrest. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de toetsing van de (overige) voorwaarden in paragraaf B10/2.2. van de Vc 2000, zoals of eiser daadwerkelijke zorg en opvoedingstaken verricht. Alles wat eiser in dat kader heeft aangevoerd blijft daarom buiten beschouwing. Ook het betoog van eiser dat er sprake is van bewuste frustratie door de moeder van zijn dochter en de onderbouwing hiervan blijft buiten beschouwing. Ook blijft buiten beschouwing of de staatssecretaris eiser de mogelijkheid had moeten bieden om in bezwaar een onderbouwing en stukken te overleggen van het bestaan van de familierechtelijke relatie. De rechtbank ziet wel aanleiding om de beroepsgrond over de hoorplicht te behandelen.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden. Gelet op de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Ook gelet op het Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind arrest en het Informatiebericht had de staatssecretaris eiser moeten horen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat ook de complexiteit van zijn zaak reden is voor een hoorzitting. Er is sprake van familierechtelijke problematiek en juridische procedures over de omgang en het gezag. De staatssecretaris had dit moeten onderzoeken.
6.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 [5] het toetsingskader van de hoorplicht in vreemdelingenzaken uiteen gezet. Samengevat volgt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar. [6] Van deze hoorplicht kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [7] Uit vaste jurisprudentie volgt dat hiervan sprake is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [8]
6.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er terecht is afgeweken van het uitgangspunt van horen in bezwaar. In het geval van eiser mag van horen worden afgezien omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. In eisers geval is hiervan sprake omdat hij zijn bezwaar niet heeft aangevuld met aanvullende bewijsstukken. Ook zijn de feiten en omstandigheden in de bezwaarfase onveranderd gebleven ten aanzien van het primaire besluit. Het minderjarige Nederlandse kind verblijft sinds september 2022 niet langer in Nederland of in de Europese Unie. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat eiser in bezwaar niet heeft aangevoerd dat te verwachten is dat het kind zal terugkeren naar Nederland om zich bij eiser te voegen. Het bezwaar heeft daarom geen kans van slagen Omdat er sprake is van kennelijke ongegrondheid mocht de staatssecretaris afzien van het horen in bezwaar.
Oordeel van de rechtbank
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Informatiebericht 2023/49 is op 7 juli 2023 in werking getreden en het bestreden besluit dateert van 21 juli 2023. Het had op de weg van de staatssecretaris gelegen om dit Informatiebericht 2023/49 toe te passen in de bezwaarfase. In Informatiebericht 2023/49 is het volgende opgenomen:
“Vraag zodoende bij Chavez-aanvragen, waarbij het minderjarig, Nederlands kind nog in het buitenland verblijft, ook om een onderbouwing dat het kind zich bij de derdelands ouder in Nederland zal voegen. Denk hierbij aan documenten uit het buitenland en documenten uit Nederland.”
Uit het primaire besluit en de RNI inschrijving van het kind blijkt dat zij niet in de Europese Unie verblijft. De staatssecretaris heeft echter nagelaten om te informeren/na te vragen of de intentie bestaat dat het kind zich onverwijld bij eiser in Nederland zal voegen. Eiser had tijdens de hoorzitting mogelijkheid gehad om vragen te beantwoorden en waar nodig documenten te overleggen. Ook de procedure bij het gerechtshof over gezag en omgang was ten tijde van de bezwaarfase nog aanhangig. De staatssecretaris heeft nagelaten te informeren naar de recente stand van zaken. Hierbij benadrukt de rechtbank dat gelet op de Afdelingsuitspraak horen het uitgangspunt is en het afzien van horen de uitzondering.
Mede gelet op de situatie van eiser en de ten tijde van de bezwaarfase nog lopende procedures, deed er zich geen situatie voor waarbij op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat.
6.4.
Gelet op de schending van de hoorplicht is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. [9]
De rechtbank ziet geen aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Gelet op de informatie die in de beroepsfase nog naar voren is gekomen oordeelt de rechtbank dat zij niet kan vaststellen dat eiser door het horen in bezwaar niet is benadeeld. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting beoordeelt de rechtbank wél of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. [10] Zij beoordeelt deze vraag bevestigend. De informatie die in de beroepsfase en op de zitting naar voren is gekomen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris namelijk terecht stelt dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez en/of het Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind arrest. Evenmin is gebleken dat er binnenkort wél sprake zal zijn van een dergelijke situatie. Eiser heeft tijdens de zitting de mogelijkheid gehad om uitleg te geven over zijn wens tot hereniging met zijn dochter, de omgangsregeling, de zorg- en opvoedingstaken, de moeilijkheden die spelen en de al gevoerde en nog lopende rechtszaken. Omdat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen ziet de rechtbank aanleiding om het besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte Jordanië als land van terugkeer genoemd?
7. Eiser betoogt dat hij staatloos is. Dit is niet langer in geschil, de staatssecretaris heeft zijn nationaliteit geregistreerd als ‘onbekend’. De staatssecretaris heeft dan ook ten onrechte naast de VAE ook Jordanië aan het terugkeerbesluit toegevoegd. Met de vaststelling van eisers nationaliteit is vast komen te staan dat hij geen band heeft met Jordanië. Eiser had enkel als Palestijn reisdocumenten van Jordanië, die allang zijn verlopen. Terugkeer naar Jordanië is niet mogelijk. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet waarom de staatssecretaris Jordanië als land van terugkeer noemt. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat Jordanië aan hem een reisdocument heeft afgegeven voor Palestina, hij heeft geen banden met Jordanië. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen.
7.1.
De staatssecretaris heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat eiser in het begin van de procedure bij zijn aanvraag een Jordaans paspoort heeft overgelegd. Ook is dit punt nog niet helemaal uitgekristalliseerd, het hoger beroep in de asielprocedure loopt nog.
7.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Uit het bestreden besluit volgt dat de VAE ook is opgenomen als land van terugkeer. Eiser betwist vervolgens niet dat hij niet naar de VAE terug kan keren. Hij heeft ook niet gemotiveerd onderbouwd waarom het noemen van Jordanië als land van terugkeer het bestreden besluit onrechtmatig maakt, terwijl er ook een land wordt genoemd waar eiser naar terug kan keren. De rechtbank verwijst naar de Afdelingsuitspraak van 2 juni 2021, [11] waaruit volgt dat in een terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk van de in artikel 3, aanhef en derde lid van de Terugkeerrichtlijn bedoeld derde land de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht, moet worden verwijderd. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris vermeld dat eiser moet terugkeren naar de VAE, dat Jordanië ook is genoemd doet hier geen afbreuk aan.

Conclusie en gevolgen

8. Uit 6.3 volgt dat het besluit wordt vernietigd en dat het beroep gegrond is. Wel oordeelt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Dat volgt uit 6.4. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsdocument op grond van het arrest Chavez-Vilchez (artikel 20 van het VWEU) terecht heeft afgewezen. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875 per punt en wegingsfactor 1). Omdat eiser is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris deze kosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Arrest van het HvJEU van 22 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:499.
3.IB 2023/49 HvJEU arrest C 459-20 Thaise moeder van minderjarig Nederlands kind.
4.Uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 november 2023 met zaaknummer 200.322.624/01.
5.ABRvS van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
6.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Artikel 7:3 van de Awb.
8.Vergelijk ABRvS van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564.
9.Wegens strijd met artikel 7:2 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.Artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
11.ABRvS van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.