ECLI:NL:RBDHA:2024:368
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvraag voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend door de referent op 7 december 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 7 juni 2023, een besluit moeten nemen. Eiser heeft de staatssecretaris op 14 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 21 augustus 2023 is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft eiser vrijgesteld van griffierecht en heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van proceskosten, welke zijn vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Awb, en heeft de beslissing openbaar gemaakt. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.