ECLI:NL:RBDHA:2024:364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdig besluiten in asielaanvraag en opleggen van dwangsommen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag van 14 februari 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiser heeft als referent aanvragen ingediend voor gezinsleden, waaronder zijn vader, moeder en zussen. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder op 12 september 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 18 oktober 2023 is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. Eiser heeft ook recht op vergoeding van proceskosten ter hoogte van € 437,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 184. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak toegelicht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [nummer 1]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. de Graaf).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit om zijn aanvraag van 14 februari 2023. Eiser heeft als referent een aanvraag ingediend voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan [naam 2] ( [geboortedatum 2] , vader), [naam 3] ( [geboortedatum 3] , moeder), [naam 4] ( [geboortedatum 4] , broer), [naam 5] ( [geboortedatum 5] zus), [naam 6] ( [geboortedatum 6] zus), en [naam 7] ( [geboortedatum 7] , zus).
Verweerder heeft schriftelijk verweer gevoerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 14 februari 2023. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 15 augustus 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 12 september 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 18 oktober 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Ook verzoekt hij om de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In het geval van eiser heeft verweerder op 2 november 2023 laten weten dat hij voornemens is herstel verzuim aan te bieden om de aanvraag compleet te maken. Hiermee rekening houdend, vraagt verweerder aan de rechtbank om een termijn van acht weken op te leggen om een besluit te nemen op de aanvraag. Gezien het tijdverloop sinds dit verzoek gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder inmiddels een behandelaar aan de aanvraag heeft gekoppeld en de nodige stappen in de procedure heeft gezet. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Ten aanzien van de bestuurlijke dwangsommen stelt de rechtbank vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op
grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.