In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1991, heeft op 4 december 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 10 januari 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 7 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de asielaanvraag niet op de juiste wijze heeft beoordeeld, met name door relevante verklaringen van eiser over bedreigingen en afpersingen door een criminele organisatie niet mee te nemen in de beoordeling van de zwaarwegendheid van zijn asielrelaas.
De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de Staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in acht moet nemen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 februari 2024.