ECLI:NL:RBDHA:2024:3552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft zijn beroep op 5 maart 2024 ter zitting toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende in te gaan op bijzondere omstandigheden in zijn voornemen. De rechtbank stelt echter vast dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat eiser de mogelijkheid had om zijn zienswijze in te dienen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat overdracht aan Spanje zou leiden tot (in)direct refoulement en een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje tekortkomingen vertoont. Eiser is er echter niet in geslaagd om dit aannemelijk te maken. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1068

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.1069. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
5. Onder verwijzing naar een uitspraak [2] van 7 december 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, betoogt eiser dat de staatssecretaris in het voornemen had moeten motiveren waarom eiser aan Spanje moet worden overgedragen. Daarbij had de staatssecretaris gemotiveerd moeten ingaan op alle door eiser genoemde omstandigheden die voor hem relevant zijn. Nu dit niet is gebeurd, betoogt eiser dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. Daarbij wordt, doordat de staatssecretaris pas in het bestreden besluit daadwerkelijk concreet en gemotiveerd in is gegaan op de omstandigheden van eiser en gezien het feit dat de voornemenprocedure een vervanging is van de reguliere bezwaarprocedure, eiser feitelijk een rechtsmiddel ontnomen, hetgeen af doet aan de effectiviteit van de rechtsbescherming.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat in het voornemen onvoldoende op bijzondere omstandigheden is ingegaan. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg. [3] Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De staatssecretaris moet vervolgens alles wat in het aanmeldgehoor en de zienswijze naar voren is gebracht betrekken bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat niet alle verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. [4] Ook het betoog dat eiser op deze manier een rechtsmiddel zou missen slaagt niet. Daargelaten dat in zaken als die van eiser de bezwaarprocedure nu eenmaal niet van toepassing is zodat verwijzing daarnaar beperkt zinvol is, bestaat in beide procedures de mogelijkheid eenmaal te reageren op een formeel vastgelegd standpunt van het bestuursorgaan voordat een oordeel van de bestuursrechter kan worden gevraagd. Waarom door de werkwijze die de staatssecretaris heeft gekozen sprake zou zijn van verlies van een instantie is de rechtbank daarom niet duidelijk.
Indirect non-refoulement en artikel 3 van het EVRM [5]
6. Eiser voert voorts aan bij overdracht aan Spanje een risico bestaat op (in)direct refoulement en een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiser naar het feit dat zijn broer in Spanje is aangevallen en daardoor overleden, waaruit volgens hem blijkt dat de Spaanse autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. Eiser vreest eveneens, gelet op zijn ervaringen in zijn vorige asielprocedure, in Spanje onvoldoende procedurele waarborgen en rechtsbescherming te krijgen. Zo stelt eiser niet tijdig door de Spaanse autoriteiten op de hoogte te zijn gebracht van de negatieve beslissing op zijn asielaanvraag. Eiser heeft hierdoor nooit beroep kunnen instellen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. [6] Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [7]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Hetgeen door eiser is gesteld is noch in de zienswijze noch in de beroepsprocedure voldoende onderbouwd en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. De rechtbank acht daarbij relevant dat eiser ter zitting heeft verklaard dat het niet de Spaanse autoriteiten waren die eiser te laat en/of verkeerd hebben geïnformeerd over de genomen beslissing en een eventuele opvolgende aanvraag, maar dat dit zijn eigen advocaat was. Dit kan de autoriteiten van Spanje dan ook niet worden verweten. In het kader van het betoog over de moord op de broer van eiser acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat de personen die achter eiser aan zouden zitten hem wel in Spanje en niet in Nederland zouden kunnen vinden of dat eiser niet bij de politie/autoriteiten in Spanje terecht zou kunnen voor bescherming. Hieruit volgt dan ook niet dat de staatssecretaris ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan of dat de staatssecretaris in dit betoog aanleiding had moeten zien om de aanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich toe te trekken.
6.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit een recent arrest van het Hof van Justitie volgt dat toetsing of indirect refoulement aannemelijk is, niet aan de orde is bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit als ten aanzien van de aangezochte lidstaat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] Uit r.o. 6.1 en volgende volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Spanje terecht uitgaat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en de vraag of indirect refoulement aannemelijk is, ligt dan ook niet voor ter beoordeling. Een eventueel verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan daarbij volgens het Hof van Justitie niet worden aangemerkt als een systeemfout, nog daargelaten dat eiser in deze procedure ook geen informatie heeft ingebracht waaruit valt af te leiden dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Spanje en Nederland.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag, 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122.
3.Rechtbank Den Haag, 15 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1846.
4.ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.ECLI:EU:C:2019:218.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C‑228/21, C‑254/21, C‑297/21, C‑315/21 en C‑328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.