ECLI:NL:RBDHA:2024:354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
NL24.122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023 en is vier keer eerder getoetst door de rechtbank. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 9 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is, omdat het onzorgvuldig zou zijn en in strijd met het verbod van willekeur. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de maatregel onrechtmatig zou zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen en hoeft de staatssecretaris de proceskosten van eiser niet te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel vier keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank van 21 augustus 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank van 24 oktober 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 14 november 2023. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 11 december 2023. [4]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Eiser heeft wel al bij het indienen van zijn beroepschrift beroepsgronden aangevoerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 9 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [5]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [6]
4.1.
Uit de uitspraak van 11 december 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 6 december 2023) rechtmatig is.
Is het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig?
5. Eiser voert aan dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het voortduren van de maatregel is volgens eiser onzorgvuldig en in strijd met het verbod van willekeur en daarnaast heeft de staatssecretaris voor het voortduren van de maatregel geen redelijke belangenafweging gemaakt.
5.1.
Dit betoog van eiser slaagt niet. Eiser heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom het voortduren van de maatregel onzorgvuldig of in strijd met het verbod van willekeur zou zijn. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd welke belangen zodanig in zijn voordeel wegen dat de staatssecretaris had moeten overgaan tot opheffing of wijziging van de maatregel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 21 augustus 2023, zaaknummer NL23.22395 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 24 oktober 2023, zaaknummer NL23.29989 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18113.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19569.
5.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
6.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.