ECLI:NL:RBDHA:2024:3517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
SGR 21/7881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor contributiekosten van freerun en schending van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de contributiekosten van freerun. Eiser, die lijdt aan een stoornis in het autismespectrum, heeft in juni 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de maandelijkse contributiekosten van € 39,- voor freerun, een sport die hij belangrijk acht voor zijn sociale contacten en zelfredzaamheid. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet als noodzakelijke kosten werden beschouwd en er geen bijzondere omstandigheden waren om van het beleid af te wijken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, zich voordoen en dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat freerun voor hem noodzakelijk is. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sportbeoefening van eiser niet noodzakelijk is. Hierdoor is het bestreden besluit onjuist gemotiveerd en wordt het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar handhaaft de rechtsgevolgen, omdat eiser op het moment van de aanvraag over voldoende eigen vermogen beschikte om de kosten zelf te kunnen betalen.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat de behandeling van het beroep meer dan twee jaar heeft geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 500,- voor deze overschrijding. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed, zowel voor het beroep als voor het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: E. Waasdorp),
en

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie).

Inleiding

Bij besluit van 7 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag bijzondere bijstand van eiser voor de contributiekosten van (maand)contributie op ‘freerun’ afgewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Sinds maart 2021 woont eiser samen met zijn moeder in [plaats 1]. Hiervoor woonde hij met zijn moeder in [plaats 2]. Vanuit die gemeente ontving eiser op grond van gemeentelijke beleid een bijdrage in de kosten van freerun.
1.2.
Eiser heeft een stoornis in het autismespectrum en heeft daardoor moeite met het aangaan van sociale contacten. Freerun is volgens eiser een manier om juist sociale contacten aan te gaan en te participeren. Daarnaast is het iets van hemzelf, waar hij enthousiast over is en wat zijn zelfredzaamheid bevordert.
1.3.
Eiser ontvangt in [plaats 1] – evenals daarvoor in [plaats 2] – bijstand naar de jongerennorm. Daarbij komt dat eiser inmiddels meerderjarig is en er geen subsidie of regeling meer is waar hij gebruik van kan maken. Op 23 april 2021 heeft eiser een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de contributie voor freerun ingediend. De aanvraag ziet op een contributie van € 39,- per maand.
1.4.
Bij het primaire besluit is de aanvraag om bijzondere bijstand voor de contributiekosten van freerun door verweerder afgewezen, omdat de aangevraagde kosten niet aan te merken zijn als noodzakelijke kosten. Evenmin zijn er bijzondere omstandigheden om af te wijken van de regels.
1.5.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geen bijzondere bijstand toekomt voor de contributiekosten van freerun, omdat geen sprake is van noodzakelijke kosten van bestaan. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat het thans geldende beleid is dat er vanuit de bijzondere bijstand geen kosten voor sport en vitaliteit worden vergoed. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat er veel vormen van sportieve activiteiten zijn, zowel collectief als individueel, die goedkoper zijn dan de kosten van freerun of zelfs volledig gratis. Verweerder ziet geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Kort samengevat voert eiser het volgende aan. Eiser stelt dat freerun, gezien zijn autismespectrumstoornis, voor hem heel belangrijk is. Dit blijkt uit verklaringen van derden, die benadrukken dat freerun noodzakelijk is voor eiser. Tot slot stelt eiser dat verweerder dient aan te tonen dat andere vormen van sport voor eiser een aanvaardbaar alternatief zijn.
Juridisch kader
3. Bij de beoordeling van dit beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
3.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw, voor zover relevant, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.2.
Ingevolge artikel 13 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2022 van de gemeente [plaats 1] (de beleidsregels) kan het college ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Gelet op artikel 35, eerste lid, in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijzondere bijstand, als op het moment van de aanvraag de kosten reeds zijn voldaan. [1]
4.1.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, zich voordoen. Vervolgens is de vraag of het hier kosten betreft die in het individuele geval van eiser noodzakelijk kunnen worden geacht. Uit de rapportage van 3 juni 2021, opgesteld door M. Holswilder, blijkt dat eiser als minderjarige vanuit Jeugdhulp naar freerun is geleid. Voor hem is freerun een manier om sociale contacten aan te gaan en te participeren. Daarnaast is het iets van hemzelf waar hij enthousiast over is en wat zijn zelfredzaamheid bevordert. Verder schrijft verweerder in de e-mail van 3 juni 2021 het volgende : “Kosten voor freerun zijn heel wenselijk voor Michiel. We kennen de redenen waarom.”. Ook blijkt uit de e-mail van 2 juni 2021 dat meerdere bij eiser betrokken personen hebben verklaard dat deze specifieke sport, namelijk freerun, voor eiser noodzakelijk is.
4.2.
Gelet op het voorgaande is van de kant van eiser tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat deze vorm van sportbeoefening, freerun, voor eiser gezien zijn stoornis zeer belangrijk is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sportbeoefening van eiser, freerun, als niet noodzakelijk moet worden beschouwd. Daarom kan het besluit van verweerder dat de kosten in dit geval niet noodzakelijk zijn, niet worden gedragen door de hieraan ten grondslag gelegde motivering.
4.3.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit een onjuiste motivering bevat. Om die reden is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder de aanvraag bijzondere bijstand voor de contributiekosten van freerun op een andere grond had dienen af te wijzen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
Niet weersproken is dat eiser eigen vermogen heeft. Op het moment van de aanvraag had eiser ongeveer € 6.750,- aan vermogen. Dat betekent dat wanneer zou worden voldaan aan de eerste drie criteria die artikel 35, eerste lid, van de Pw stelt, namelijk dat de kosten zich voordoen, dat de kosten in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en dat die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, eiser toch geen aanspraak zou kunnen maken op bijzondere bijstand omdat eiser de contributiekosten voor freerun kan betalen van zijn spaargeld. Verweerder heeft de aanvraag dus terecht afgewezen, zij het op onjuiste gronden. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
5. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-; wegingsfactor 1).
Schending van de redelijke termijn
6. Eiser heeft ter zitting gesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat het te lang heeft geduurd voordat op zijn beroep is beslist.
6.1.
De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad. [2] Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, indien de uitspraak niet binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. De behandeling van het bezwaar mag op grond van vaste rechtspraak ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar.
6.2.
De termijn is aangevangen op 15 juli 2021, de datum waarop eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de contributiekosten. Vanaf deze datum tot en met deze uitspraak is meer dan twee jaar verstreken. Van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen, is niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn met bijna zes maanden is overschreden. Deze overschrijding is geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de termijn is overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 500,- (1 x € 500,-). De rechtbank zal de Staat opdragen deze vergoeding aan eiseres te betalen.
7. Daarnaast bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiser in verband met het ter zitting ingediende verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 437,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor indiening van het verzoek op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiser van € 500,-; en
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 18 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1182.
2.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.