In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van bijzondere bijstand aan eiser, die een aanvraag had ingediend voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen (een bed), verhuiskosten en de eigen bijdrage Wmo 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden zijn afgewezen op basis van de vaststelling dat eiser in staat was om zelf in de kosten te voorzien, gezien zijn vermogen. Eiser, die bekend is met een stoornis in het autismespectrum, woonde op het moment van de aanvraag bij zijn moeder, die recentelijk was verhuisd naar Leiden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de afwijzing van de aanvragen en de argumenten van eiser in bezwaar en beroep.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij de kosten voor het bed en de verhuiskosten daadwerkelijk had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor het bed onder de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan vallen en dat eiser, gezien zijn vermogen, niet in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand. Voor de verhuiskosten oordeelde de rechtbank dat deze kosten door de moeder van eiser waren gemaakt en niet door eiser zelf, waardoor ook deze aanvraag niet kon worden toegewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen recht had op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage Wmo 2015, omdat deze kosten zich niet voordeden. De rechtbank heeft ook de schending van de redelijke termijn beoordeeld en vastgesteld dat de behandeling van de zaak meer dan twee jaar had geduurd, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 437,50.