ECLI:NL:CRVB:2004:AO5437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4758 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van inrichting van de woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van zijn woning werd afgewezen. De aanvraag was gedaan op 8 mei 2000, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd op 16 oktober 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard op 12 juli 2001.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, advocaat te Rotterdam. Tijdens de zitting op 27 januari 2004 was mr. M.A. Jubitana aanwezig als juridisch medewerker van appellant, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R. Konijnendijk van de gemeente Rotterdam. Tijdens de procedure heeft appellant aangegeven dat hij inmiddels was verhuisd en dat hij voor de woning waarvoor de bijzondere bijstand was aangevraagd, geen inrichtingskosten had gemaakt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand was aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt kunnen worden. Hierdoor heeft appellant geen belang meer bij een inhoudelijke beslissing op zijn hoger beroep. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan op 2 maart 2004 door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier mr. P.E. Broekman.

Uitspraak

01/4758 NABW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. G.A. Soebhag, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op 12 juli 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. NABW 00/2464, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Desgevraagd is namens appellant nadere informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 januari 2004, waar voor appellant is verschenen mr. M.A. Jubitana, juridisch medewerker bij Nasrullah advocaten te Rotterdam, terwijl voor gedaagde is verschenen mr. R. Konijnendijk, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 8 mei 2000 heeft gedaagde de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor kosten van inrichting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 oktober 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 16 oktober 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank gekeerd.
Bij brief van 5 november 2003 is namens appellant aan de Raad meegedeeld dat appellant ongeveer drie jaar geleden is verhuisd naar het adres [adres] te [woonplaats]. Tevens is meegedeeld dat appellant voor de woning aan de [adres] te [woonplaats] geen inrichtingskosten heeft gemaakt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen leidt de Raad af dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet zijn gemaakt, en ook niet meer kunnen worden gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beslissing op zijn hoger beroep. Het hoger beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.