ECLI:NL:RBDHA:2024:3454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel. Eiseres had op 24 november 2022 aangifte gedaan van mensenhandel, waarna zij een verblijfsvergunning kreeg van de staatssecretaris voor de periode van 29 november 2022 tot 29 november 2023. Echter, op 21 december 2022 besloot het Openbaar Ministerie de zaak voortijdig te beëindigen, wat leidde tot de intrekking van de vergunning door de staatssecretaris op 23 maart 2023. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de staatssecretaris handhaafde zijn besluit op 27 november 2023.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de vergunning op goede gronden heeft ingetrokken. Eiseres betoogde dat de vergunning niet had mogen worden ingetrokken omdat er mogelijk nog een strafrechtelijk onderzoek in Italië loopt. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vergunning kan worden ingetrokken als er geen strafrechtelijk onderzoek meer plaatsvindt in Nederland. De rechtbank volgt de redenering van de staatssecretaris dat de Richtlijnen 2011/36 en 2004/81 niet vereisen dat de vergunning in stand blijft als er geen onderzoek in Nederland meer is, ongeacht de situatie in Italië.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de vergunning op goede gronden heeft ingetrokken en dat het beroep van eiseres ongegrond is. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op 14 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Weteling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.40135), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiseres heeft op 24 november 2022 aangifte gedaan van mensenhandel. De staatssecretaris heeft eiseres daarom een verblijfsvergunning verleend in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel voor de periode van 29 november 2022 tot 29 november 2023.
4. Op 21 december 2022 heeft het Openbaar Ministerie (OM) besloten de zaak aangaande de aangifte van mensenhandel voortijdig te beëindigen, waarna de staatssecretaris bij besluit van 23 maart 2023 eiseres haar verblijfsvergunning heeft ingetrokken. Met het bestreden besluit van 27 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris de vergunning intrekken?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verblijfsvergunning op basis van de aangifte van mensenhandel ten onrechte is ingetrokken, omdat het opsporingsonderzoek volgens haar niet is geëindigd. Het OM heeft weliswaar aangegeven dat verblijf in Nederland in het belang van opsporing en vervolging van mensenhandel niet meer noodzakelijk wordt geacht, maar eiseres wijst erop dat de aangifte is doorgezonden naar de Italiaanse autoriteiten en dat het onderzoek daar mogelijk nog loopt. Eiseres stelt dat de implementatie van de Richtlijn 2011/36 meebrengt dat het verblijfsrecht niet zou moeten worden beëindigd wanneer het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is geëindigd, terwijl het onderzoek ergens anders nog loopt. Volgens eiseres volgt namelijk uit de Richtlijn 2011/36 dat de lidstaten voortvarend en grensoverschrijdend moeten samenwerken om mensenhandel effectief aan te pakken en dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat slachtoffers hun rechten effectief kunnen laten gelden en beschermd worden.
7.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge paragraaf B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) de verblijfsvergunning van een slachtoffer van mensenhandel dat aangifte heeft gedaan wordt ingetrokken als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek in Nederland. De staatssecretaris wijst op de beslissing van 21 december 2022 van het OM waarin is besloten dat er geen vervolging ingesteld wordt, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de gepleegde feiten. Verder is daarin vermeld dat eiseres haar aangifte mogelijk opsporingsindicaties bevat voor Italië en dat daarom de aangifte zal worden gedeeld met de Italiaanse autoriteiten. Volgens de staatssecretaris voldoet eiseres niet meer aan de voorwaarden van de verleende verblijfsvergunning, ongeacht of er een opsporings- of vervolgingsonderzoek in Italië loopt.
7.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet en overweegt daartoe het volgende. Hoewel paragraaf B8/3.2 van de Vc niet met zoveel woorden stelt dat de vergunning wordt ingetrokken als geen sprake meer is van opsporings- of vervolgingsonderzoek in
Nederland, leidt een logische lezing van dat beleid in samenhang met het bepaalde in de Richtlijn 2004/81 ertoe dat het gaat om verblijf aan slachtoffers van mensenhandel in de lidstaat waar het strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt. Daarbij wijst de rechtbank op artikel 8 van de Richtlijn 2004/81, waarin is bepaald dat de lidstaten het verblijf van de persoon in kwestie op
zijn grondgebiedverlengen als dat dienstig is voor het strafrechtelijk onderzoek of de gerechtelijke procedure. De rechtbank volgt de staatssecretaris dan ook dat een vergunning zoals bedoeld in paragraaf B8/3.2 van de Vc kan worden ingetrokken als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek in Nederland. Dit is ook in overeenstemming met het bepaalde in de Richtlijn 2004/81. Het is niet in geschil dat geen strafrechtelijk onderzoek (meer) plaatsvindt naar de aangifte van eiseres in Nederland. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat de staatssecretaris de vergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel op goede gronden heeft ingetrokken.
7.3.
Eiseres haar stelling dat er mogelijk nog onderzoek plaatsvindt in Italië, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank overweegt daartoe dat de Richtlijnen 2011/36 en 2004/81 niet met zich meebrengen dat de aan eiseres verleende vergunning niet kan worden ingetrokken omdat er mogelijk nog een strafrechtelijk onderzoek in Italië loopt. Mocht er sprake zijn van een strafrechtelijk onderzoek in Italië, dan kan eiseres haar rechten als slachtoffer van mensenhandel daar effectueren.
8. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de gronden gericht tegen de overdracht aan Italië, omdat eiseres haar bezwaren daartegen geen rol spelen bij de intrekking van haar vergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel. Eiseres haar bezwaren tegen overdracht aan Italië kunnen worden betrokken bij de (lopende) asielprocedure.
9. Eiseres heeft daarnaast in de beroepsgronden aangevoerd dat uit moet worden gegaan van de geloofwaardigheid van haar slachtofferschap van mensenhandel. De beoordeling van het slachtofferschap van eiseres maakt echter geen onderdeel uit van deze procedure en behoeft daarom geen verdere bespreking.
Leidt intrekking tot schending van het evenredigheidsbeginsel?
10. Eiseres stelt vervolgens dat de intrekking van het verblijfsrecht strijdig is met het evenredigheidsbeginsel, gezien het doel van de regeling in paragraaf B8 van de Vc en de belangen van eiseres en haar kind. Eiseres ziet hierom reden om in deze zaak af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.1.
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden dat een beslissing overeenkomstig de beleidsregels in dit geval zou leiden tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding met de door beleidsregels te dienen doelen.
10.2.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Eiseres heeft haar stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt daarom de motivering van de staatssecretaris dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die zouden leiden tot onevenredige gevolgen.
Mocht de staatssecretaris afzien van horen?
11. Ten slotte stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar en dat het bezwaar ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan.
11.1.
Volgens de staatssecretaris was het bewaar kennelijk ongegrond en is eiseres daarom niet gehoord.
11.2.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat dit het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat dit in deze zaak het geval was. Eiseres heeft ook naar het oordeel van de rechtbank in haar bezwaarschrift geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die voor de beoordeling in de bezwaarfase van betekenis hadden kunnen zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar bezwaarschift en het verloop van de bezwaarfase het aan het besluit ten grondslag gelegde feitencomplex niet heeft betwist en dat eiseres in haar bezwaarschrift ook geen bijzondere individuele feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die van betekenis hadden kunnen zijn voor de belangenafweging in het kader van het evenredigheidsbeginsel. De individuele omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht zien op de gevolgen bij overdracht naar Italië. Zoals hiervoor al uiteen is gezet, staat dat niet ter beoordeling in de onderhavige procedure. De rechtbank komt tot de slotsom dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was een kennelijk ongegrond bezwaar en op goede gronden eiseres niet heeft gehoord.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten