ECLI:NL:RBDHA:2024:3448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en de inspanningsverplichting van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben, is op 6 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser is het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig is. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende inspanningen heeft geleverd om zijn uitzetting naar Suriname voor te bereiden, wat volgens hem de bewaring onrechtmatig maakt. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris een inspanningsverplichting heeft om te voorkomen dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deze verplichting heeft geschonden, maar dat dit niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. Er moet een belangenafweging plaatsvinden, waarbij de rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de maatregel van bewaring rechtmatig. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 maart 2024 en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.7308
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Spapens), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 6 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1969] .
De inspanningsverplichting
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris tijdens de strafrechtelijke detentie onvoldoende heeft gedaan om de uitzetting naar Suriname voor te bereiden, omdat er alleen een formulier M122 is uitgereikt. Volgens eiser maakt dit de daaropvolgende bewaring onrechtmatig, omdat bewaring een ultimum remedium moet zijn. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Alkmaar, van 1 november 2002¹.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat op 28 december 2023 de einddatum van de strafrechtelijke detentie bekend was, namelijk 6 februari 2024. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)² volgt dat de staatssecretaris dan een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat eiser na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld. De staatssecretaris heeft in deze periode niets gedaan om de uitzetting naar Suriname voor te bereiden. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee zijn inspanningsverplichting heeft geschonden.
4. Er is dus een gebrek in het voortraject. Dit oordeel leidt er echter niet automatisch toe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichting moet er een belangenafweging plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat, zoals hierna zal blijken uit rechtsoverweging 6, er voldoende gronden voor de maatregel van bewaring zijn. Daaruit volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Suriname en gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsdocument. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De ernst van dit gebrek weegt namelijk niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware grond onder 3a prijsgegeven.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de overgebleven gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.