ECLI:NL:RBDHA:2024:3389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft eerder, op 10 oktober 2023, bepaald dat verweerder binnen acht weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag. Eiser stelt dat deze termijn is overschreden en dat er geen beslissing is genomen, waardoor hij in zijn rechten is aangetast.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de termijn van 21 maanden voor het behandelen van de asielaanvraag op 12 september 2020 al was overschreden. De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen door bestuursorganen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn, ondanks de tijdelijke wet die eerder de mogelijkheid tot het opleggen van dwangsommen in asielzaken beperkte.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39018
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Derksen)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 10 oktober 20231. In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 10 oktober 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
5. Uit het dossier blijkt dat eiser zijn aanvraag op 12 december 2018 heeft ingediend. De uiterlijke termijn van 21 maanden7 waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld is al overschreden op 12 september 2020. De rechtbank overweegt dat deze 21 maanden-termijn ziet op de beslistermijn. Deze termijn moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.8 De omstandigheid dat de 21 maanden-termijn is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
6. Mogelijk wil verweerder eiser opnieuw horen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden ruimschoots is overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 20209 ontwikkelde 8+8 wekenmodel.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

7. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 202210 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.11
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
11 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

Documentcode: [documentcode]

t