ECLI:NL:RBDHA:2023:16556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.14311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herhaalde asielaanvraag van een Sri Lankaanse Tamil met betrekking tot de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en de risico's bij terugkeer naar Sri Lanka

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Sri Lankaanse Tamil, heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank behandelt de herhaalde aanvraag en de argumenten van eiser, die stelt dat hij te vrezen heeft voor vervolging door de Sri Lankaanse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) tijdens de burgeroorlog. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank wijst op de gebrekkige onderbouwing van de staatssecretaris met betrekking tot de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Sri Lanka, vooral gezien zijn eerdere ervaringen met de Criminal Investigation Department (CID) en de negatieve aandacht die hij van de autoriteiten ondervindt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet uitvoeren en dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser toekent.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Ook is onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet te vrezen heeft voor de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten bij eventuele terugkeer. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser stelt de Sri Lankaanse nationaliteit te hebben, te zijn geboren op [geboortedatum] 1975 en te behoren tot de Tamil-bevolkingsgroep. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in de burgeroorlog tot 2009 gedwongen activiteiten heeft verricht voor de Liberation Tigers of Tamil Elam (LTTE). Hij heeft loopgraven gegraven en had een wapen. In 2009 is hij ernstig gewond geraakt bij een raketaanval van het leger tijdens zijn werkzaamheden voor de LTTE. Na zijn verblijf en behandeling in het ziekenhuis, is hij ondergebracht in een (welfare) kamp waar hij met zijn familie werd herenigd. In het kamp zijn zowel eiser als zijn familie regelmatig lastiggevallen en verhoord door militairen en de Criminal Investigation Department (CID). In de periode tussen 2009 en 2014, nadat eiser en zijn familie uit het kamp waren vrijgelaten, zijn zij nog af en toe thuis bevraagd door leden van de CID. In september 2014 is eiser samen met zijn zwager en een buurjongen opgepakt door leden van de CID toen zij op zoek waren naar de plek waar eiser de pandbrieven begraven had. Zij werden ervan verdacht wapens op te graven voor de LTTE. De volgende dag werden ze weer vrijgelaten. Nadat eisers zwager, die nauwe banden heeft met de LTTE, na 12 dagen opnieuw vanwege ‘het graafincident’ is meegenomen door de CID, is eiser gevlucht naar zijn zus die zijn reis heeft geregeld. Eiser heeft later gehoord dat de CID nog steeds naar hem op zoek is en vreest te zullen verdwijnen als hij nogmaals wordt meegenomen door de CID. De CID komt namelijk regelmatig bij zijn echtgenote langs en vraagt naar hem en zijn zwager.
4.1.
Eiser heeft eerder, op 13 februari 2015, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 5 oktober 2015 afgewezen. Deze afwijzing is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 augustus 2016 in rechte vast komen te staan. [1]
4.2.
Op 12 december 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • een geluidsfragment en een transcriptie van een telefoongesprek met een IOM-medewerker;
  • een spraakbestand van een telefoongesprek met de Sri Lankaanse ambassade;
  • een brief van Justice of the Peace [naam 1] van 17 mei 2017;
  • een videobestand van militairen bij zijn gezin;
  • een brief van de zoon van eiser gedateerd 25 januari 2021;
  • 33 foto’s van zijn littekens;
  • een bewijs van een aanvraag voor vrijwillig vertrek van het IOM van 19 juli 2016;
  • informatie ten aanzien van zijn gezondheidstoestand, te weten een waarneembericht van de huisartsenpost [plaats] van 27 januari 2018 en een stuk van het [naam 2] ziekenhuis van 27 januari 2018.
4.3.
Bij besluit van 13 februari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag nietontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat eiser daaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 mei 2021 is dit besluit vernietigd en heeft de rechtbank aan de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. [2] De staatssecretaris heeft naar aanleiding van deze uitspraak eiser op 8 juli 2021 gehoord en met het besluit van 22 februari 2022 de asielaanvraag opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. In deze procedure heeft eiser in aanvulling op de hierboven genoemde documenten nog de volgende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn asielaanvraag:
  • een kopie van de tijdelijke ID-kaart van zijn zwager, in 2010 aan hem verstrekt door de Terrorisme Afdeling;
  • een kopie van een registratie van een bezoek van het Rode Kruis aan de zwager van eiser tijdens zijn detentie in 2010;
  • een kopie van de ‘identification card’ van de Justice of the Peace afgegeven door het Ministry of Justice; en
  • een kopie van de ‘oath of affirmation’ van de Justice of the Peace uit 2004.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 26 april 2022 het besluit van 22 februari 2022 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. [3] Hierna heeft de staatssecretaris bij besluit van 11 mei 2023 (het bestreden besluit) de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het bestreden besluit
5. Bij deze aanvraag en in beroep heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • foto’s waarop eiser en enkele anderen zijn te zien bij een demonstratie voor het Internationaal Strafhof in Den Haag;
  • een artikel op een website waarop een van deze foto’s is gepubliceerd;
  • een uitdraai van een patiëntdossier van GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) van 20 februari 2023;
  • de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 12 oktober 2022;
- de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 8 februari 2023; [5]
  • een publicatie van The Gazette of the Democratic Socialist Republic of Sri Lanka van 25 februari 2020;
  • een kopie van een e-mail van 23 mei 2023 met een uitnodiging van de Sri Lankaanse ambassadeur aan ‘Inspector CID to President’ en een kopie van een melding aan de IND door de gemachtigde van eiser van mogelijke spionageactiviteiten;
  • de publicatie van de Staatscourant, 10170, van 17 februari 2020 waarin staat dat aan eiser een inreisverbod is opgelegd;
  • een uitdraai van de facebookpagina van eiser waarop foto’s staan met een Tamil-vlag;
  • pagina 19 van een artikel van Amnesty International ‘Mensenrechten in het kader van gedwongen terugkeer en vertrek’ van juli 2017.
5.1.
De staatssecretaris heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft de staatssecretaris de activiteiten voor de LTTE tijdens de burgeroorlog geloofwaardig geacht. De problemen met de CID (element 3) en de problemen met de CID sinds het vertrek uit Sri Lanka (element 4) zijn niet geloofwaardig geacht. Ook is ongeloofwaardig geacht dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van de asielaanvraag van eiser (element 5). De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op basis van het geloofwaardig geachte deel van zijn asielrelaas bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM. De asielaanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw 2000. Eiser voert aan dat de genoemde elementen wel geloofwaardig zijn en dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten vanwege vermeende LTTE-betrokkenheid.
Element 3: Problemen met de CID
Is aan eiser terecht tegengeworpen dat hij niet is ondervraagd over zichzelf in de periode van 2009 tot 2014?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij tijdens de eerste asielprocedure ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de periode tussen 2009 – 2014. Eiser stelt dat hij – anders dan in het besluit van 5 oktober 2015 staat – door de CID is ondervraagd over andere personen, maar ook over zichzelf. Hij wijst op de verklaringen die hij tijdens het nader gehoor in 2015 heeft afgelegd. Uit deze verklaringen volgt volgens hem dat hij ook in de periode 2009-2014 in de negatieve aandacht stond van de autoriteiten vanwege vermeende LTTE-betrokkenheid en dat hij met regelmaat werd ondervraagd over zichzelf. Ook wijst eiser erop dat hij ten tijde van het nader gehoor pijnklachten en psychische klachten ondervond.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser in de eerste asielprocedure heeft verklaard dat hij in de periode van 2009 tot 2014 niet is ondervraagd over zichzelf door de CID maar enkel over andere personen, en dat hij na 2009 geen problemen meer heeft ondervonden vanwege vermeende betrokkenheid bij de LTTE. Bij de correcties en aanvullingen van 22 april 2015 en bij de zienswijze van 21 augustus 2015 is hier niet op ingegaan. Dat hij alleen over anderen is ondervraagd en dat hij na 2009 geen problemen meer heeft ondervonden is met de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016 in rechte vast komen te staan.
6.2.
Eiser wijst op zijn verklaringen in het nader gehoor van 17 maart 2015 waaruit volgens hem blijkt dat hij wel is ondervraagd over zichzelf. Op pagina 5 en 6 van het verslag staat dat hij in het ziekenhuis werd ondervraagd. Hij verklaart dat hem werd gevraagd of hij een Tamil Tijger was geweest, dat hij werd geslagen en dat hij zijn identiteitskaart af moest geven. Vervolgens verklaart eiser dat hij naar een vluchtelingenkamp werd gestuurd, daar zo’n twintig dagen verbleef en dat hij werd ondervraagd en zijn gegevens heeft doorgegeven. Ook staat er dat hij tijdens de ondervragingen werd mishandeld en daarbij zijn voortand verloor. Eiser verklaart ook dat de CID hem vroeg hoe hij gewond was geraakt, of hij lid van de LTTE was, betrokken was geweest bij gevechten vanwege zijn littekens en dat zij allemaal werden geobserveerd, maar dat moeilijk is te zeggen hoe vaak. Op pagina 11 wordt eiser gevraagd hoe vaak er mensen bij hem langskwamen tussen 2009 en 2014. Eiser antwoordt daarop dat er regelmatig mensen van de CID bij hem langskwamen in deze periode en dat hij vaker werd ondervraagd. Hij verklaart ook dat ex-gedetineerden altijd in de gaten worden gehouden.
6.3.
De rechtbank overweegt dat hoewel de staatssecretaris er niet ten onrechte op wijst dat met de uitspraak van de Afdeling het geloofwaardigheidsoordeel over de ondervragingen in rechte vast is komen te staan, het in dit geval niet redelijk is dat hij daaraan vasthoudt. Op de zitting heeft de staatssecretaris namelijk bevestigd dat hij ervan uitgaat dat eiser wel over zichzelf heeft verklaard, ook al werd hij benaderd als getuige en niet als verdachte. Bovendien heeft de staatssecretaris op de zitting verklaard het er op lijkt dat er in 2009 nog wel bevragingen hebben plaatsgevonden. Gelet daarop en de door eiser afgelegde verklaringen, is het voor de rechtbank niet duidelijk waarom de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat eiser niet over zichzelf zou zijn bevraagd maar alleen over anderen. De staatssecretaris wijst ter motivering van dit standpunt op pagina 12 van het verslag nader gehoor waar staat dat eiser ‘nee’ heeft geantwoord op de vraag:
‘In het voorbeeld dat u zojuist gaf, werd er aan u gevraagd welke personen er mogelijk bij een gebeurtenis betrokken konden zijn. Bent u in de periode tussen 2010 en oktober 2014 ooit ondervraagd over de betrokkenheid van uzelf bij bepaalde incidenten?’
Door alleen dit ‘nee’ en niet de hierboven onder 6.2 opgesomde verklaringen te betrekken bij dit element, heeft de staatssecretaris niet kenbaar gemotiveerd waarom de verklaringen die eiser eerder in het nader gehoor heeft afgelegd er niet op duiden dat hij wel over zichzelf is verhoord in voornoemde periode. Voor de rechtbank is niet inzichtelijk hoe bovengenoemde verklaringen zijn meegenomen bij die beoordeling en hoe het standpunt van de staatssecretaris zich verhoudt tot zijn verklaringen op de zitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris zonder nadere motivering niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat uit zijn verklaringen volgt dat hij niet is ondervraagd over zichzelf of zijn betrokkenheid bij bepaalde incidenten.
Heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd wat het betekent voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dat eiser niet met zijn neef maar met zijn zwager is opgepakt?
7. Eiser voert aan dat omdat de staatssecretaris eiser volgt in zijn verklaring dat hij in september 2014 niet met zijn neef maar met zijn zwager is opgepakt en verhoord door de CID, dit een ander licht moet werpen op de geloofwaardigheidsbeoordeling. In de besluitvorming is niet betrokken dat deze zwager in 2009/2010 door de Sri Lankaanse autoriteiten al is aangemerkt als terrorist en enkele maanden gedetineerd is geweest op grond van de Prevention of Terrorism Act (PTA). Eiser heeft een kopie van de tijdelijke identiteitskaart van zijn zwager, in 2010 aan hem verstrekt door de Terrorisme Afdeling, overgelegd, en een kopie van een registratie van een bezoek van het Rode Kruis aan de zwager tijdens zijn detentie. Uit het algemeen ambtsbericht over Sri Lanka volgt dat het Rode Kruis met name toezicht hield op gevangen die vastzaten onder de PTA. Dat het foto’s van originele documenten betreffen maakt de bewijswaarde niet minder, nu eiser al in 2015 over deze gebeurtenissen heeft verklaard en onderzoek mogelijk is bij het Rode Kruis in Sri Lanka naar de authenticiteit van het document. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat de zwager al eerder door de autoriteiten was opgepakt en gedetineerd.
7.1.
De staatssecretaris volgt dat eiser in september 2014 niet met zijn neef en buurjongen is opgepakt en verhoord door de CID maar met zijn zwager en buurjongen, maar stelt zich op het standpunt dat dit geen verschil maakt voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De staatssecretaris acht het namelijk niet geloofwaardig dat het graafincident heeft plaatsgevonden en dit is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016. Bovendien acht de staatssecretaris het niet geloofwaardig dat de zwager een LTTE-activist zou zijn. Uit de overgelegde kopieën van documenten blijkt niet waarvoor de zwager in detentie heeft gezeten, dit zou ook voor een eenvoudig commuun delict kunnen zijn. Aan kopieën kan niet de waarde worden gehecht die eiser wenst te zien. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat al zou het geloofwaardig zijn dat het graafincident heeft plaatsgevonden en dat de zwager een prominent lid van de LTTE zou zijn, dit niet maakt dat de Sri Lankaanse autoriteiten een link zouden leggen tussen eiser en zijn zwager. De zwager is na te zijn vrijgelaten opnieuw gearresteerd, en eiser niet. Verwacht zou worden dat als er een link tussen hen zou zijn gelegd, eiser ook opnieuw zou worden gearresteerd. Eiser heeft ook geen problemen meer ondervonden na het graafincident.
7.2.
Eiser voert aan dat ten aanzien van de geloofwaardigheid van het graafincident aan hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij aan het
gravenwas, omdat hij steeds heeft verklaard dat hij op verkenningstocht was om de plek te lokaliseren waar de pandbrieven waren verstopt. In het nader gehoor, de zienswijze, de gronden van beroep en het hoger beroepschrift heeft eiser steeds verklaard dat hij op verkenningstocht was om de plek te lokaliseren waar de pandbrieven waren verstopt. Eiser heeft zich niet schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit, maar is willekeurig aangehouden, omdat hij niet bekend was aldaar.
7.3.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het ongeloofwaardig is dat eiser en zijn zwager, die in de negatieve aandacht zou staan, hebben
gegravenop een plek waarvan het bekend is dat dit verboden is. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris dit genuanceerd door aan te geven dat van ondergeschikt belang is of er daadwerkelijk is gegraven of niet. De staatssecretaris vindt het niet geloofwaardig dat eiser een dermate groot risico zou nemen door zich naar een gevoelig gebied te begeven met zijn zwager die een actief LTTE-lid zou zijn en als zodanig bekend zou staan. Het is daarbij niet relevant of zij enkel een plek zochten om te gaan graven of dat zij daadwerkelijk aan het graven waren.
7.4.
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat het geen verschil maakt voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dat eiser met zijn zwager en niet met zijn neef is opgepakt omdat in rechte vaststaat dat het graafincident ongeloofwaardig is. Eiser heeft namelijk nieuwe stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat sprake is van problemen met de CID na zijn vertrek, te weten een brief van de Justice of the Peace en een video van militairen bij het huis van eiseres vrouw die navraag doen naar de zwager. Uit eisers asielrelaas blijkt dat zijn problemen (mede) veroorzaakt zijn door zijn betrokkenheid bij het graafincident. De nieuw ingebrachte elementen over de problemen na zijn vertrek kunnen dus nieuw licht werpen op eisers verklaringen over het graafincident, omdat de problemen met de CID volgens eiser (mede) het directe gevolg hiervan zijn. De staatssecretaris heeft nagelaten te motiveren wat de nieuw ingebrachte stukken betekenen voor de geloofwaardigheid van het graafincident. Ten aanzien van het standpunt van de staatssecretaris ter zitting dat niet van belang is of daadwerkelijk is gegraven omdat eiser veel risico heeft genomen door zich in dat gebied te begeven met iemand die onder de negatieve aandacht staat van de Sri Lankaanse autoriteiten en dit daarom ongeloofwaardig is, overweegt de rechtbank als volgt. De staatssecretaris heeft weliswaar kunnen concluderen dat eiser een (groot) risico nam door met zijn zwager naar het gebied te gaan om te zoeken waar de pandbrieven waren. Maar met het feit dat eiser bereid was een risico te lopen, of zelfs dat hij onverstandig is geweest, is nog niet deugdelijk gemotiveerd dat het ‘graafincident’ ook ongeloofwaardig is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de staatssecretaris eisers (financiële) belangen om terug te gaan naar dat gebied niet heeft betrokken bij zijn beoordeling. Eiser heeft namelijk ook verklaard dat het ging om pandbrieven voor waardevolle spullen zoals sieraden en goud. Nu de belangen van eiser niet zijn betrokken bij de beoordeling heeft de staatssecretaris ook op de zitting niet deugdelijk gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat eiser met zijn zwager op zoek is gegaan naar de plek om de pandbrieven op te graven.
7.5.
Ten aanzien van de overgelegde kopieën van documenten die zien op eisers zwager, kan de staatssecretaris niet volstaan met de motivering dat uit de documenten niet blijkt waarvoor de zwager in detentie heeft gezeten en dat dit ook een commuun delict zou kunnen zijn. De rechtbank acht daarbij van belang dat op de vertaling van de kopie van de identiteitskaart ‘Terrorist Investigation Division’ staat. Ook is ten onrechte de kopie van het overgelegde Rode Kruis document niet bezien in het licht van de door eiser aangehaalde informatie uit het ambtsbericht, waaruit blijkt dat het Internationale Rode Kruis toezicht houdt op de behandeling van de gevangenen waarbij de focus ligt op gevangenen die vastzitten onder de PTA. [6] Hoewel de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het kopieën zijn en geen originele documenten, heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser hiermee geen begin van bewijs heeft geleverd. Te meer nu eiser heeft aangedragen dat onderzoek bij het Rode Kruis in Sri Lanka naar de authenticiteit van het document mogelijk is. Het standpunt van de staatssecretaris dat als er wel vanuit zou worden gegaan dat de zwager een LTTE-activist is, dat geen sprake is van een link tussen hem en eiser, is ook niet deugdelijk gemotiveerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat op het moment van arrestatie bij het graafincident de autoriteiten de achtergrond van de zwager niet kenden. Daarna hebben de autoriteiten dit alsnog vastgesteld en de zwager opnieuw opgepakt. De link met eiser is dat zij samen bij het graafincident zijn opgepakt. Eiser is niet opgepakt omdat hij kon vluchten. In het nader gehoor (pagina 6) heeft eiser verklaard dat de autoriteiten hem ook wilden aanhouden maar dat hij niet thuis was, dat hij bij zijn zus bleef, dat hij de reis naar Nederland heeft geregeld, dat hij na één week naar een woning in Colombo is gebracht en binnen anderhalve maand de reis was geregeld. De staatssecretaris heeft deze verklaringen niet betrokken nu hij ervan uitgaat dat eiser geen problemen meer heeft ondervonden na het graafincident en enkel stelt dat eiser niet opnieuw is gearresteerd, terwijl dit volgens eiser komt omdat hij gevlucht is. Gelet hierop is niet deugdelijk gemotiveerd dat er geen link is tussen de zwager en eiser.
8. Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet zou zijn ondervraagd over zichzelf in de periode van 2009 tot 2014 en ook dat hij ongeloofwaardige verklaringen zou hebben afgelegd over ‘het graafincident’. Ook is niet deugdelijk gemotiveerd wat het betekent voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dat eiser niet met zijn neef maar met zijn zwager is opgepakt.
Element 4: Problemen met de CID na het vertrek van eiser uit Sri Lanka
De brief van de Justice of the Peace
9. Eiser heeft een brief overgelegd van een vredesrechter (Justice of the Peace) waarin deze verklaart dat de CID aan hem heeft gevraagd waar eiser zich bevindt. Ook staat er een verklaring in van de schoonzus van eiser over de detentie van de zwager. Eiser voert aan dat ten onrechte aan hem is tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over hoe hij de brief heeft verkregen. Hij was bij het aanvullend gehoor volledig van zijn stuk gebracht door de stelling van de gehoorambtenaar dat er geen geluidsopname zou zijn van het telefoongesprek met IOM. Hij heeft bovendien in de correcties en aanvullingen uitgelegd hoe de brief is verkregen. Ook is volgens eiser ten onrechte tegengeworpen dat de verklaringen van de schoonzus die zijn opgenomen in de brief over de aanvang en de duur van detentie van de zwager niet overeenkomen met de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor. Wat betreft de spelfouten in de brief voert eiser aan dat het Engels niet de moedertaal is van de schrijver van de brief, het een brief is die op ouderwetse wijze met een typemachine is vervaardigd en dat de ook opgenomen tekst in het Tamil geen spelfouten bevat.
9.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser wisselend heeft verklaard hoe hij de brief heeft verkregen, dat de inhoud van de brief niet overeenstemt met de zijn verklaringen tijdens het aanvullend gehoor en dat de spelfouten in de brief en op het briefpapier en logo vragen oproepen over de authenticiteit. Ongeacht of de vredesrechter een onafhankelijke ambtenaar is, dat hij geen directe band heeft met eiser en of hij een eigen waarneming heeft vermeld, levert de inhoud van de brief geen onderbouwende informatie op voor het asielrelaas van eiser. In het stukje dat door eisers zus is verklaard ten overstaande van de vredesrechter staat namelijk een tegenstrijdigheid met wat eiser zelf heeft verklaard. Volgens de zus heeft de zwager (haar man) anderhalf jaar vastgezeten en is hij vrijgelaten in het midden van 2016. Dat levert strijd op met eisers verklaring in de zienswijze van het nader gehoor van 2015 dat zijn zwager in oktober 2014 is opgepakt en anderhalf jaar heeft vastgezeten. Dan zou de zwager namelijk niet ‘midden’ 2016 kunnen zijn vrijgelaten. De schoonzus is bovendien familie van eiser en de brief is opgesteld op eisers eigen verzoek, daarom is geen sprake van een objectieve bron.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser wisselend heeft verklaard ten aanzien van hoe hij de brief heeft verkregen. Op zichzelf constateert de staatssecretaris terecht dat er strijd bestaat tussen eisers verklaring dat pastoor [naam 3] de vredesrechter heeft benaderd en hem persoonlijk kent en anderzijds dat pastoor [naam 3] hem juist niet kent en [naam 4] heeft gevraagd contact te leggen met de vredesrechter. [7] Eiser heeft in de correcties en aanvullingen echter uitgelegd waarom hij in het aanvullend gehoor in eerste instantie anders heeft verklaard, en deze uitleg is niet op voorhand onaannemelijk. In de correcties en aanvullingen is bovendien uitgelegd wat eiser bedoeld heeft en dit komt overeen met de inhoud van de brief van de vredesrechter en de geadresseerde op de envelop. Daar komt nog bij dat uit pagina 8 van het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat op dit onderwerp is doorgevraagd en eiser zichzelf herstelt. Na enkele verduidelijkende vragen verklaart hij inderdaad overeenkomstig met de inhoud van de brief van de vredesrechter en de geadresseerde op de envelop. De staatssecretaris heeft deze punten niet kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarom niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser wisselend heeft verklaard over het verkrijgen van de brief, en dat dit daarom afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de inhoud van die brief.
9.3.
Verder is ter zitting ter sprake gekomen dat de verklaringen van de schoonzus, zoals opgenomen in de brief over de aanvang en de duur van de detentie van de zwager, bij benadering zijn gegeven. De zus heeft tegenover de vredesrechter verklaard dat de zwager voor ongeveer (for about) anderhalf jaar heeft vastgezeten en midden (mid) 2016 uit detentie is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit geen tegenstrijdigheid op met de verklaringen van eiser, nu uit de brief duidelijk blijkt dat het geen exacte tijdsbepalingen zijn. Dit is ook niet in rechte vast komen te staan met de uitspraak van 4 mei 2021, onder 11, zoals de staatssecretaris stelt. Uit die uitspraak maakt de rechtbank op dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom niet kan worden uitgegaan van de inhoud van de brief. Ook is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris niet kan tegenwerpen dat de spelfouten in de brief vragen oproepen over de authenticiteit, omdat Bureau Documenten al heeft geconcludeerd dat de echtheid van het document niet beoordeeld kan worden. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom hij afwijkt van het deskundigenadvies, anders dan dat hij wijst op spelfouten en het logo. Uit het rapport van Bureau Documenten van 25 april 2018 blijkt namelijk niet van twijfel aan de authenticiteit of inhoud van dit document om deze redenen.
9.4.
Ook is de rechtbank van oordeel dat staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de inhoud van de brief geen ondersteuning biedt aan het asielrelaas van eiser. Niet in geschil is dat eiser niet direct is betrokken bij de totstandkoming van de brief. Hoewel de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de schoonzus geen objectieve bron is, is niet betwist dat de vredesrechter een onafhankelijke ambtenaar is, die geen directe band heeft met eiser en die in de brief een eigen waarneming vermeldt zoals ook al overwogen in de uitspraak van 4 mei 2021, onder 11. De staatssecretaris gaat hier in het bestreden besluit ten onrechte aan voorbij.
10. Deze beroepsgrond slaagt. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat er geen problemen meer zijn geweest met de CID sinds het vertrek van eiser uit Sri Lanka.
Element 5: De Sri Lankaanse autoriteiten zijn op de hoogte van de asielaanvraag van eiser
Het telefoongesprek met een medewerker van IOM en de aanvraag voor een laissez-passer
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris voorbijgaat aan de uitspraak van 4 mei 2021 in rechtsoverweging 18 en de uitspraak van 26 april 2022 in rechtsoverwegingen 3.4 tot en met 3.6. Verder wijst eiser op de aanvraag van de Dienst Terugkeer en Vertrek uit februari 2021 om een laissez passer (LP).
11.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit het telefonisch gesprek met de IOM-medewerker niet blijkt dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft geen navolging gegeven aan het verzoek zijn asieldossier te overhandigen en hij heeft ook niet met de Sri Lankaanse ambassade gesproken. Ook door de aanvraag voor een LP zijn de Sri Lankaanse autoriteiten daar volgens de staatssecretaris niet van op de hoogte geraakt.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat uit het IOM gesprek niet blijkt dat de autoriteiten van Sri Lanka op de hoogte zijn van de asielaanvraag. Uit het gesprek blijkt dat gevraagd wordt naar het asieldossier, maar er is niet gesteld of gebleken dat eiser dit ook daadwerkelijk heeft overhandigd of dat de Sri Lankaanse ambassade op een andere manier op de hoogte is geraakt van zijn asielaanvraag. Enkel kan hier uit worden geconcludeerd dat als eiser een afspraak zou hebben op de Sri Lankaanse ambassade, verwacht wordt dat hij zijn asieldossier meeneemt. De staatssecretaris stelt ook niet ten onrechte dat uit de LP-aanvraag alleen volgt dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn verblijf in Nederland, maar niet dat zij ook op de hoogte zijn van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft daarom deugdelijk gemotiveerd dat niet geloofwaardig is dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van de asielaanvraag.
Tussenconclusie geloofwaardigheid
12. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn problemen met de CID en de problemen met de CID na het vertrek uit Sri Lanka. Alleen al hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Dat betekent dat de staatssecretaris zijn standpunt over deze elementen opnieuw moet motiveren of dat hij deze elementen moet betrekken bij de beoordeling van de zwaarwegendheid. Daarbij is specifiek van belang:
- of eiser is ondervraagd over zichzelf door de CID;
- of eiser op zoek is gegaan naar een plek om te graven in het licht van de in deze procedure overgelegde nieuwe stukken;
- de brief van de vredesrechter en meer specifiek of hieruit blijkt dat navraag is gedaan naar eiser door de CID.
- of de zwager van eiser banden heeft met de LTTE;
- of de zwager onder de negatieve belangstelling staat van de CID;
- of er een link wordt gelegd tussen eiser en zijn zwager door de Sri Lankaanse autoriteiten.
De zwaarwegendheid
13. De staatssecretaris moet ook opnieuw beoordelen of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten staat en te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Bij de beoordeling hiervan dient de staatssecretaris de al geloofwaardig bevonden elementen te betrekken, waaronder dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor de LTTE tijdens de burgeroorlog en littekens heeft. Afhankelijk van het standpunt dat de staatssecretaris inneemt over de geloofwaardigheid van elementen 3 en 4, kan het zijn dat de staatssecretaris ook deze elementen moet beoordelen in het kader van de zwaarwegendheid. Verder constateert de rechtbank dat de volgende feiten niet ter discussie staan en dat de staatssecretaris deze daarom onder meer dient te betrekken bij de beoordeling van de zwaarwegendheid:
- dat eiser heeft verklaard dat hij niet met zijn neef maar met zijn zwager was bij het zogenaamde ‘graafincident’;
- dat uit de overgelegde video blijkt dat er militairen bij het huis van de vrouw van eiser zijn gekomen die navraag doen naar de zwager;
- dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties in Nederland en dat hiervan foto’s staan op zijn facebook en op een website;
- dat uit de geluidsopname van het gesprek van IOM blijkt dat eiser als hij een afspraak zou hebben op de Sri Lankaanse ambassade, hij het asieldossier mee moet nemen;
- dat de Sri Lankaanse autoriteiten ervan op de hoogte zijn dat eiser in Nederland is door de laissez-passer aanvraag bij de Sri Lankaanse ambassade door DT&V.
13.1.
Bij de beoordeling of eiser onder de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat dient de staatssecretaris ook kenbaar de uitspraak van het Upper Tribunal te betrekken:
(5) Sur place activities on behalf of an organisation proscribed under the 2012 UN Regulations is a relatively significant risk factor in the assessment of an individual’s profile, although its existence or absence is not determinative of risk. Proscription will entail a higher degree of adverse interest in an organisation and, by extension, in individuals known or perceived to be associated with it. In respect of organisations which have never been proscribed and the organisation that remains de-proscribed, it is reasonably likely that there will, depending on whether the organization in question has, or is perceived to have, a separatist agenda, be an adverse interest on the part of GoSL, albeit not at the level applicable to proscribed groups.
(6) The Transnational Government of Tamil Eelam (“TGTE”) is an avowedly separatist
organisation which is currently proscribed. It is viewed by GoSL with a significant degree of
hostility and is perceived as a “front” for the LTTE. Global Tamil Forum (“GTF”) and British Tamil Forum (“BTF”) are also currently proscribed and whilst only the former is perceived as a “front” for the LTTE, GoSL now views both with a significant degree of hostility.
(17) Returnees who have no entry on the general database, or whose entry is not such as to have placed them on either the stop list or the watch list, will in general be able to pass through the airport unhindered and return to the home area without being subject to any further action by the authorities (subject to an application of the HJ (Iran) principle).
(18) Only those against whom there is an extant arrest warrant and/or a court order will appear on the stop list. Returnees falling within this category will be detained at the airport.
(19) Returnees who appear on the watch list will fall into one of two sub-categories: (i) those
who, because of their existing profile, are deemed to be of sufficiently strong adverse interest to warrant detention once the individual has travelled back to their home area or some other place of resettlement; and (ii) those who are of interest, not at a level sufficient to justify detention at that point in time, but will be monitored by the authorities in their home area or wherever else they may be able to resettle.
(20) In respect of those falling within sub-category (i), the question of whether an individual has, or is perceived to have, undertaken a “significant role” in Tamil separatism remains the appropriate touchstone. In making this evaluative judgment, GoSL will seek to identify those whom it perceives as constituting a threat to the integrity of the Sri Lankan state by reason of their committed activism in furtherance of the establishment of Tamil Eelam.
(21) The term “significant role” does not require an individual to show that they have held a
formal position in an organisation, are a member of such, or that their activities have been “high profile” or “prominent”. The assessment of their profile will always be fact-specific, but will be informed by an indicator-based approach, taking into account the following non-exhaustive factors, none of which will in general be determinative:
i. the nature of any diaspora organisation on behalf of which an individual has been active.
That an organisation has been proscribed under the 2012 UN Regulations will be relatively
significant in terms of the level of adverse interest reasonably likely to be attributed to an
individual associated with it;
ii. the type of activities undertaken;
iii. the extent of any activities;
iv. the duration of any activities;
v. any relevant history in Sri Lanka;
vi. any relevant familial connections.
(27) There is a reasonable likelihood that those detained by the Sri Lankan authorities will be subjected to persecutory treatment within the meaning of the Refugee Convention and ill-treatment contrary to Article 3 ECHR.
13.2.
Ook dient de staatssecretaris de informatie uit het rapport ‘Sri Lanka: situation and treatment of returnees, including failed asylum seekers (2020 – March 2022)’ van mei 2022 van de Immigration and Refugee Board of Canada (IRB) te betrekken:
“Human Rights Watch (HRW) states that in February 2021, the government published a
List "proscribing several 'terrorist organizations'" and naming "several hundred" individuals
as '"terrorists'," which included diaspora groups advocating at the UN Human Rights
Council and Tamil activists in the diaspora.
[…]
In an interview with the Research Directorate, a professor at an American university
who focuses on South Asian politics stated that asylum seekers are viewed as having
"undermined or shamed the country" and that returnees who sought asylum are viewed
As "traitors" (Professor 18 Mar. 2022). In correspondence with the Research Directorate, the Executive Director of Law & Society Trust (LST), a not-for-profit "engaged in legal
research, advocacy and human rights documentation" (LST n.d.), noted that there is
"resentment and antipathy” toward both Tamil refugees and Tamil asylum seekers as the
government believes that they have "aired negative views about Sri Lanka and the
government abroad" (Executive Director 15 Mar. 2022).
The Professor noted that there is a database with people on a watch list (Professor 18 Mar.
2022). Citing the summary of Smith's report, the UK Upper Tribunal decision states that
as of 2016 all police stations in Sri Lanka "appear... to have become" "electronically
networked" and SIS has a "parallel electronic network" (UK 27 May 2021, para. 37).
Smith, citing an SIS source, also noted that the database, which is the basis for a "stop"
list [for arrests/detentions] and a "watch" list [for surveillance], contains "many thousands
of names" and can be accessed at the airport (UK 27 May 2021, para. 38). In a follow-up
interview with the UK Upper Tribimal, Smith, citing information obtained in 2019 from
a security officer, stated that the stop list includes those with an existing warrant and that
those on the watch list will be allowed to leave the airport, but the local authorities in their
area of residence will be notified of their return (UK 27 May 2021, para. 73). A summary
of oral evidence provided to the UK Upper Tribunal by Rohan Gunaratna, a professor of
security studies at Nanyang Technology University in Singapore who has conducted
research on the LTTE, indicates that the database is "'detailed and elaborate'"; while there
is a "'gradient'" with those suspected of more serious crimes, such as obtaining weapons,
"treated more harshly," "even those at a low level would not be tolerated"; everyone in
the database would "'certainly' be detained" (UK 27 May 2021, para. 116, 130).
According to the DP AT report, upon arrival failed asylum seekers will be interviewed by
the Chief Immigration Officer and depending on their "personal history" and the
conditions under which they left Sri Lanka, they "may" also be interviewed by the
Criminal Investigation Department (CID), SIS and Sri Lankan Navy Intelligence (SLNI)
which will "check travel documents and identity information against the immigration
databases, intelligence databases and records of outstanding criminal matters";
individuals who left illegally will be referred to the CID and charged, then taken to court,
bailed, and released (Australia 23 Dec. 2021, para. 5.17). According to the Professor,
Tamil or Muslim individuals have a "greater" chance of being on the watch list (Professor
18 Mar. 2022). The summary of Smith's report cited in the UK Upper Tribunal decision
indicates that Tamil returnees who were "'active in the diaspora'" would be "high, if not
top, of the 'list'" (UK 27 May 2021, para. 39).
The Analyst noted that there have been "credible allegations" over the years of people
thought to have connections to the LTTE being arrested, detained and tortured and there
is "deep mistrust" among security forces of Tamil returnees (Analyst 24 Mar. 2022). The
Professor stated that if there is a reason for the authorities to believe the person was
connected to the LTTE during the war, even for something such as transporting goods for
a Tamil person that they did not know was connected to the LTTE, they are "taken into
custody and tortured, [and face] extortion" (Professor 18 Mar. 2022). The Executive Director noted that "there are reports" that asylum seekers have been questioned by
security personnel (Executive Director 15 Mar. 2022). According to the Professor,
individuals who have been forced to return, provided the authorities have been notified
of their arrival, face "vary[ing]" "degrees of harassment," depending on their ethnicity,
how long they have been away, whether they are on a watchlist and whether they are
perceived to have ties with the LTTE (Professor 18 Mar. 2022). The same source added
that "ethnicity matters" and Tamils face "more scrutiny," especially those who are failed
asylum seekers (Professor 18 Mar. 2022). In correspondence with the Research
Directorate, a sessional lecturer at a Canadian university, who has conducted field work
in Sri Lanka with a research focus on conflict prevention and peacebuilding, noted that in
their view, drawing on research compiled by NGOs and the country guidance from the
UK Upper Tribunal decision, returnees involved in Tamil diaspora activism, such as being
a member of a diaspora organization or attending a protest, and that individuals with "any
association" with the LTTE, are "at risk of persecution on return to Sri Lanka" (Sessional
Lecturer 28 Mar. 2022). According to the DP AT report, local sources have indicated that
"some" returnees, particularly individuals in the North and East with suspected LTTE
links, are monitored by the authorities, including visits to their home and telephone calls
by the CID (Australia 23 Dec. 2021, para. 5.29).”
13.3.
De rechtbank leidt hieruit af dat terugkerende asielzoekers van Tamil afkomst die actief zijn geweest in bepaalde diaspora organisaties, een geschiedenis hebben in Sri Lanka en relevante familiebanden kunnen worden aangehouden en in detentie kunnen worden geplaatst. Ook leidt de rechtbank hieruit af dat er een redelijke kans is dat personen die gedetineerd worden door de Sri Lankaanse autoriteiten worden onderworpen aan vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De staatssecretaris dient deze informatie te betrekken bij de beoordeling of eiser in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten is komen te staan en of eiser bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de staatssecretaris een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Hiermee sluit de rechtbank aan op de rechtspraak Afdeling van 8 juli 2020 over het niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen en het daarin toegepaste zogenoemde 8+8-wekenmodel. [8] Omdat er al een aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden en niet voor de hand ligt dat eiser opnieuw moet worden gehoord, komen de eerste acht weken van het 8+8-wekenmodel te vervallen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
14 .1. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer 201604774/1/V2 (niet gepubliceerd).
2.Zaaknummer NL20.4550 (niet gepubliceerd).
3.Zaaknummer NL22.2987 (niet gepubliceerd).
5.Zaaknummer NL22.13779 (niet gepubliceerd).
6.Algemeen Ambtsbericht Sri Lanka oktober 2014, p. 45.
7.Beide verklaringen staan op pagina 8 van het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag op 12 juli 2021.
8.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.