ECLI:NL:RBDHA:2024:3369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.36656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van herhaalde asielaanvragen en niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van twee eisers die herhaaldelijk asiel hebben aangevraagd. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvragen, die op 5 september 2022 zijn ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 16 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de beroepen op 20 februari 2024 behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat de aanvragen ongegrond zijn, omdat eisers niet tijdig de benodigde documenten en vertalingen hebben ingediend. De rechtbank oordeelt dat de late indiening van aanvullende gronden en vertalingen in strijd is met de goede procesorde. Dit is vooral relevant omdat het de vierde asielaanvraag van eiser betreft, en hij had de mogelijkheid om zijn aanvraag pas in te dienen zodra hij in het bezit was van de benodigde stukken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht geen uitstel heeft verleend voor het indienen van de zienswijze, omdat eisers zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig indienen van hun documenten.

De rechtbank laat de aanvullende gronden van 19 februari 2024 buiten beschouwing, omdat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvragen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat uit de overgelegde documenten niet blijkt dat eisers niet langer de Venezolaanse nationaliteit hebben. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de niet-ontvankelijk verklaring blijft in stand. Eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.36656 en NL23.36657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

[eiseres],v-nummer: [nummer 2], eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun asielaanvragen. Zij hebben op 5 september 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met de bestreden besluiten van 16 november 2023 deze aanvragen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 februari 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. De rechtbank laat bij deze beoordeling de aanvullende gronden van 19 februari 2024 buiten beschouwing (zie onder 4). Gelet op de gronden van 29 november 2023 beoordeelt de rechtbank alleen of de staatssecretaris uitstel had moeten verlenen voor het indienen van de zienswijze (zie onder 5). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureverloop
3. Eisers hebben in het verleden al meerdere asielaanvragen ingediend en asielprocedures doorlopen. Op 5 september 2022 hebben eisers voor de vierde keer aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. In de M35-O formulieren hebben eisers toegelicht dat zij opnieuw asiel aanvragen omdat zij afstand hebben gedaan van de Venezolaanse nationaliteit. De staatssecretaris moet hun asielaanvraag daarom toetsen aan Syrië, aldus eisers, omdat zij nog wel de Syrische nationaliteit hebben. Op 14 november 2023 hebben zij een gehoor opvolgende aanvraag gehad, waarna ook op die dag de voornemens zijn uitgebracht. Op 15 november 2023 hebben eisers hun zienswijze op de voornemens gegeven. Met de bestreden besluiten van 16 november 2023 heeft de staatssecretaris op de aanvragen beslist.
Betrekt de rechtbank de aanvullende gronden van 19 februari 2024 bij de beoordeling van het beroep?
4. Eisers hebben op 19 februari 2024 aanvullende gronden en een vertaling overgelegd ter onderbouwing van hun betoog dat zij afstand hebben gedaan van de Venezolaanse nationaliteit. Zij betogen dat op grond van de overgelegde documenten moet worden aangenomen dat zij niet langer Venezolaans staatsburger zijn en hen daarom ook de toegang tot dit land zal worden ontzegd. De overgelegde documenten zijn officiële kennisgevingen, aldus eisers. Het verzoek om afstand te doen van de Venezolaanse nationaliteit is vastgelegd en geregistreerd bij het kantoor van de burgerlijke stand.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat in beide zaken dezelfde aanvullende gronden en vertalingen zijn overgelegd. De overgelegde vertaling heeft echter alleen betrekking op eiser. Dat betekent dat in de zaak van eiseres de vertaling en daarmee de aanvullende gronden niet inhoudelijk bij de beoordeling van haar beroep hoeven te worden betrokken, omdat deze geen betrekking op haar hebben.
4.2.
De rechtbank stelt verder vast dat de aanvullende gronden met bijlagen (waaronder de vertaling), waaruit zou volgen dat eiser niet langer in het bezit is van de Venezolaanse nationaliteit, één dag voor de behandeling van het beroep op de zitting zijn ingediend. De staatssecretaris heeft op de zitting, onder meer, het standpunt ingenomen dat er sprake is van strijd met de goede procesorde. Omdat de aanvullende gronden, met als bijlage een vertaling, pas een dag voor de zitting zijn ingediend, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze gronden bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken gelet op de goede procesorde.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat later in de procedure nog nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt mogen worden ingediend. Dat mag alleen niet als dat in strijd is met de goede procesorde. Er is sprake van strijd met de goede procesorde als die nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Voor het beantwoorden van die vraag is doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden. [1]
4.4.
De rechtbank betrekt de aanvullende gronden van 19 februari 2024 niet bij het beroep omdat sprake is van strijd met de goede procesorde. In de eerste plaats blijkt uit het procesdossier van eiser dat het document waarvan een dag voor de zitting de vertaling is overgelegd, is gedateerd op 4 augustus 2023. [2] In het gehoor van 14 november 2023 heeft eiser verklaard dat hij het stuk ten tijde van het gehoor al (tenminste) een maand eerder aan zijn advocaat had gegeven. [3] In de zienswijze van 15 november 2023 heeft eiser aangegeven dat de vertaling binnen een dag beschikbaar zou moeten zijn. Eiser heeft de vertaling uiteindelijk een dag voor de zitting overgelegd, terwijl het onvertaalde document al maanden in zijn bezit was en hij de vertaling naar eigen zeggen op 16 november 2023 beschikbaar zou hebben. In dit geval is niet gebleken dat eiser de gronden met de vertaling als bijlage niet eerder kon inbrengen. De rechtbank acht het late moment van indiening daarom verwijtbaar. Doordat de aanvullende gronden zo laat zijn ingediend stond dit ook een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting in de weg. Eiser en zijn gemachtigde zijn namelijk niet ter zitting verschenen om vragen van de rechtbank en de staatssecretaris over deze stukken en het moment van indiening te beantwoorden.
4.5.
Bij het oordeel dat de late indiening van de aanvullende gronden in strijd is met de goede procesorde, betrekt de rechtbank ook dat dit al de vierde asielaanvraag van eiser betreft. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat eiser zelf het moment heeft kunnen bepalen waarop hij een opvolgende asielaanvraag indient. Hij heeft dus de mogelijkheid gehad om hiermee te wachten totdat hij in het bezit was van de benodigde stukken en vertalingen. [4] Eiser was bovendien een gewaarschuwd mens. In de uitspraak van 9 augustus 2022 op het beroep in de procedure van de derde aanvraag heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, namelijk al geoordeeld dat eiser relevante stukken niet had overgelegd. [5] Ook is eiser in het aanvraagformulier M35-O er uitdrukkelijk op gewezen dat wanneer hij nieuwe stukken heeft hij ervoor moet zorgen dat er tijdig een vertaling beschikbaar is en wordt overgelegd. [6]
4.6.
Dit laat onverlet dat de rechtbank, indien zij een nationale procedureregel als de goede procesorde aan eiser tegenwerpt, gehouden is te onderzoeken of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Bahaddar tegen Nederland van 19 februari 1998. [7] Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen uitzetting schending zou opleveren met artikel 3 van het EVRM. De drempel voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM is echter hoog. [8] Het is in de eerste plaats aan de vreemdeling om Bahaddar-omstandigheden aan het licht te brengen. [9]
4.7.
De rechtbank leidt uit de gronden van beroep af dat eiser stelt dat het vertaalde document aantoont dat hij niet langer de Venezolaanse nationaliteit heeft, waardoor hij zal moeten terugkeren naar Syrië waar hij heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank ziet daarom aanleiding om na te gaan of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die voor eiser onmiskenbaar tot schending van artikel 3 van het EVRM leiden.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd en heeft overgelegd niet onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat hij bij uitzetting wordt onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft op zitting namelijk terecht gesteld dat uit de vertaling niet zonder meer blijkt dat eiser niet langer de Venezolaanse nationaliteit bezit. Het overgelegde stuk betreft bovendien, naar het lijkt, een vertaling van een handgeschreven akte op briefpapier van de Consejo Nacional Electoral (CNE). Het origineel heeft eiser echter niet. Hij heeft verklaard dat dit mogelijk bij zijn dochter in Venezuela ligt. [10] De staatssecretaris kan het document dan ook niet op authenticiteit onderzoeken. Zelfs als er vanuit zou moeten worden gegaan dat eiser afstand heeft gedaan van de Venezolaanse nationaliteit, dan volgt uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Venezuela van juni 2020 dat het mogelijk is om na vrijwillig verlies van de Venezolaanse nationaliteit opnieuw die nationaliteit te verkrijgen, zodat niet onmiskenbaar is dat hij moet terugkeren naar Syrië. [11]
4.9.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de aanvullende gronden, met de vertaling, van 19 februari 2024, mede gelet op artikel 83, derde lid, van de Vw 2000, buiten beschouwing laat en dus niet bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep betrekt, omdat sprake is van strijd met de goede procesorde. Omdat deze stukken geen betrekking hebben op eiseres worden deze stukken, zoals de rechtbank onder 4.1 heeft geoordeeld, evenmin bij haar beroep betrokken.
Had de staatssecretaris uitstel moeten verlenen voor het indienen van de (aanvullende) zienswijze?
5. Eisers betogen in hun beroepsgronden van 29 november 2023 dat de staatssecretaris ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor het indienen van de zienswijze. Eisers hebben in hun zienswijze van 15 november 2023 verzocht om de termijn voor het indienen van de zienswijze met een dag te verlengen, om hen de ruimte te bieden tot het overleggen van de vertaling van het bij het gehoor overgelegde onvertaalde document waaruit zou volgen dat zij afstand hebben gedaan van de Venezolaanse nationaliteit. Dit document hadden eisers namelijk aangeboden voor spoedvertaling, zodat het uiterlijk op 16 november 2023 kon worden ingebracht.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft namelijk terecht geen uitstel verleend voor het indienen van de (aanvullende) zienswijze met de vertaling. De staatssecretaris stelt in het bestreden besluit terecht dat geen sprake is van een situatie dat eisers niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het niet halen van de termijn voor het tijdig indienen van een (volledige) zienswijze. Zoals de rechtbank onder 4.4 en 4.5 heeft geoordeeld hebben eisers de vertaling verwijtbaar te laat ingediend. Omdat eisers zelf het moment bepalen voor het indienen van hun opvolgende aanvraag, is het ook aan hen om de aanvraag pas in te dienen zodra hun aanvraag compleet is. Eisers hadden het onvertaalde document, zo hebben zij verklaard, tijdens het gehoor opvolgende aanvraag al wekenlang in hun bezit. Het is eisers dan ook aan te rekenen dat zij tot het allerlaatste moment hebben gewacht met het aanvragen van een vertaling. De rechtbank weegt verder mee dat eisers in november om één dag uitstel hebben gevraagd, terwijl het vertaalde document van eiser pas één dag voor de zitting in februari is overgelegd. Voor eiseres is in het geheel geen op haar betrekking hebbende vertaling overgelegd van het onvertaalde document. Gelet hierop mocht de staatssecretaris het verzoek tot verlenging van de termijn voor het indienen van de zienswijze en vertaling afwijzen.

Conclusie en gevolgen

6. De staatssecretaris heeft de aanvragen terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit de in de besluitvormingsfase overgelegde documenten niet blijkt dat eisers niet langer de Venezolaanse nationaliteit hebben. Dit hebben eisers in de gronden van beroep van 29 november 2023 ook niet gemotiveerd bestreden. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvragen van eisers in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ABRvS van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, onder 4.1. en ABRvS van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2.
2.De rechtbank constateert dat rechtsboven in het document de datum 4 augustus 2021 staat, maar uit de inhoud van de tekst van het document blijkt dat het gaat om 4 augustus 2023. De rechtbank gaat dan ook van deze datum uit.
3.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 3.
4.ABRvS 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2473, onder 2.2.
5.Rb. Den Haag, zittingsplaats Utrecht, 9 augustus 2022, onder 10.
6.Formulier M35-O, p. 1 en 5.
7.ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494. Zie ook ABRvS 15 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8735, onder 2.7.
8.ABRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 22.
9.ABRvS 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1389, onder 3 en ABRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 14.
10.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 4, onder het kopje ‘Afsluitende vragen en mededelingen’.
11.Algemeen ambtsbericht Venezuela, juni 2020, p. 33.