ECLI:NL:RBDHA:2024:3356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.19860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en terugkeerbesluit met motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 maart 2024, is het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit houder, gegrond verklaard. Eiser had een verblijfsvergunning asiel die met terugwerkende kracht werd ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor tien jaar. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in lijn was met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en dat er sprake was van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Eiser had eerder een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het verblijfsrecht van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19860

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 1 januari 2020. Verder is bij het bestreden besluit tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen W. Al Farhat als tolk.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Bij besluit van 17 februari 2015 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, [1] geldig van 12 oktober 2014 tot 12 oktober 2019. Bij besluit van 21 augustus 2019 is eisers verblijfsvergunning asiel verlengd tot 12 oktober 2024.
3. Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2019 is eiser veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner, gepleegd in de periode tussen 1 november 2018 en 28 november 2018. Aan hem is een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In verband met een overtreding van de bijzondere voorwaarden, is de voorwaardelijke straf op een later moment tenuitvoergelegd.
4. Bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 juli 2022 is eiser veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling jegens zijn ex-partner, gepleegd in de periode van 1 januari 2020 tot en met 20 januari 2020 respectievelijk op 21 maart 2020. Het gerechtshof heeft eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en heeft aan hem een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van vier jaar.
5. Op 21 december 2022 heeft verweerder een voornemen uitgebracht waarin te kennen is gegeven dat verweerder van plan is de verblijfsvergunning asiel van eiser in te trekken vanaf 1 januari 2020 op grond van de openbare orde en tegen hem een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van tien jaar uit te vaardigen. Dit voornemen heeft verweerder aangetekend verzonden naar het Brp [2] -adres van eiser, maar deze is per retourpost teruggekomen. Per 27 december 2022 stond eiser geregistreerd in de RNI. [3] Op 16 mei 2023 heeft verweerder het voornemen opnieuw aangetekend verzonden naar eiser, nadat eiser per 26 april 2023 weer met een nieuw adres geregistreerd stond in de Brp. Ook ditmaal is het voornemen per retourpost teruggekomen.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel van eiser ingetrokken vanaf 1 januari 2020, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Tegen eiser is een terugkeerbesluit uitgevaardigd. De uitzetting naar Syrië wordt uitgesteld, nu eiser op dit moment een reëel risico loopt op ernstige schade als hij terugkeert naar Syrië. Verder heeft verweerder tegen eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd.
7. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
8. Niet is in geschil tussen partijen dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet konden worden uitgevaardigd gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [4] Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep in zoverre gegrond dient te worden verklaard. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat sprake is van een meeromvattende beschikking en dat vernietiging van deze onderdelen van het bestreden besluit niet betekent dat de intrekking geen stand kan houden. Daarom zal de rechtbank hierna een oordeel geven over de rechtmatigheid van de intrekking van de verblijfsvergunning.
Bekendmaking voornemen
9. Eiser voert aan dat hij het voornemen nimmer heeft ontvangen en dat hij daardoor niet in de gelegenheid is gesteld om een schriftelijke dan wel mondelinge zienswijze naar voren te brengen. Het is onvoldoende dat verweerder het voornemen heeft verzonden per post, gelet op het feit dat het gaat om een zeer ingrijpend besluit. Verweerder had aan de korpschef van de politieregio moeten vragen om het voornemen aan eiser in persoon uit te reiken, zoals ook is gedaan met het bestreden besluit.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het voornemen is op 21 december 2022 aangetekend verzonden naar het adres waar eiser op dat moment volgens de Brp stond ingeschreven. Deze wijze van bekendmaking is in overeenstemming met artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb [5] en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [6] Het voornemen is dan ook op de juiste wijze bekendgemaakt. Dat het voornemen per post retour is gekomen, betekent niet dat verweerder verplicht was deze in persoon uit te reiken. [7] Daar komt bij dat verweerder onverplicht het voornemen op 16 mei 2023 opnieuw aangetekend heeft verzonden naar het adres waar eiser zich per 26 april 2023 heeft ingeschreven. Daarbij is eiser wederom in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tot slot is gebleken dat verweerder op 13 februari 2023 een e-mail heeft gestuurd naar het bij verweerder bekende e-mailadres van eiser met de vraag of eiser zijn huidige adres kan toesturen, in verband met het versturen van belangrijke post naar eiser. Verweerder heeft geen reactie op deze e-mail gekregen. Eiser heeft hiervoor als verklaring gegeven dat hij deze e-mail niet heeft ontvangen. Eiser kan hierin niet worden gevolgd omdat verweerder gebruik heeft gemaakt van het door eiser opgegeven e-mailadres. Gelet op al het voorgaande is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken.
Verleningsgrond van de verblijfsvergunning
11. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiser in 2015 of daarna in het bezit had moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (a-grond). Verweerder heeft het standpunt dat eiser momenteel niet in aanmerking komt voor verlening op de a-grond in het voornemen slechts summier gemotiveerd. In het inwilligende besluit van 17 februari 2015 is niet gemotiveerd waarom aan eiser geen vergunning op de a-grond is verleend, waardoor een verwijzing naar dit besluit niet volstaat.
12. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een vreemdeling met een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (b-grond) geen procesbelang heeft bij het doorprocederen voor een verblijfsvergunning met een a-grond. Er ontstaat pas procesbelang als verweerder krachtens artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw (vervallen verleningsgrond) overgaat tot intrekking dan wel niet-verlenging van de door hem verleende vergunning. [8] Op dat moment kan de vreemdeling de motivering van de beslissing aan de orde stellen, zonder dat daarbij wordt tegengeworpen dat het besluit in zoverre in rechte is komen vast te staan. In afwijking van de hiervoor genoemde rechtspraak is in dit geval de grondslag voor de intrekking artikel 32, eerste lid, onder b, van de Vw (gevaar voor de openbare orde). Nu geen sprake is van een situatie waarin de grond voor verlening is komen te vervallen, bestaat er geen belang bij de vraag of achteraf bezien in 2015 aan eiser een verblijfsvergunning op de a-grond had moeten worden verleend. De rechtbank volgt hierbij de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 juli 2021. [9] Dit betekent dat verweerder alleen ex nunc diende te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met een a-grond.
13. Naar het oordeel van de rechtbank voert eiser terecht aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfvergunning met een a-grond. Dat zijn verklaringen tijdens zijn asielprocedure hiervoor geen aanleiding geven is niet kenbaar gemotiveerd in het besluit van 17 februari 2015. Er heeft verder geen gehoor in het kader van de intrekking van zijn verblijfsvergunning plaatsgevonden en eiser heeft zich in de besluitvormingsfase niet uitgelaten over redenen voor de verlening op de a-grond. Eiser heeft tijdens zijn asielprocedure onder meer heeft verklaard over aanhoudingen en martelingen in verband met de werkzaamheden die zijn broer als journalist voor de Syrische oppositie heeft verricht. Dit zijn onderwerpen die raken aan het Vluchtelingenverdrag. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit alsnog had moeten motiveren waarom bedoelde verklaringen ook nu geen aanleiding geeft voor het aannemen van vluchtelingschap.
14. Deze omstandigheden maken dat in dit geval sprake is van een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [10] Hierdoor herleeft eisers verblijfsrecht.
16. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpb [11] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, voorzitter, en mr. J.F.I. Sinack en mr. E.F. Bethlehem, leden, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Basisregistratie personen.
3.Registratie Niet Ingezetenen.
4.De arresten van het hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juli 2023 (C-663/21 en C-
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1321 (rechtsoverweging 4.1).
9.ECLI:NL:RBDHA:2021:8500 (rechtsoverweging 10.2.3).
10.Algemene wet bestuursrecht.
11.Besluit proceskosten bestuursrecht.