ECLI:NL:RBDHA:2024:3283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.21551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van aanvragen voor gezinshereniging van alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De aanvragen zijn ingediend door eisers, die familie zijn van referente, een alleenstaande minderjarige vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, met als argument dat er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen referente en haar ouders. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat de afwijzing van de aanvragen niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van referente en de eerdere nareisaanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens worden de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1], eiser 1,

V-nummer: [nummer eiser1]
[naam eiseres 1], eiseres 1,
V-nummer: [nummer eiseres 1]
[naam eiser 2], eiser 2,
V-nummer: [nummer eiser 2]
[naam eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [nummer eiseres 2]
[naam eiser 3], eiser 3,
V-nummer: [nummer eiser 3]
gezamenlijk te noemen ‘eisers’,
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 17 juli 2020 (eiser 1 en eiser 3) en 10 september 2020 (eisers 1, eiser 2 en eiseres 2) voor verblijf bij referente, [naam referente].
2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juni 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met zijn besluit op het daartegen gerichte bezwaar tegen is de staatssecretaris op 28 april 2022 bij de afwijzing gebleven. Op 24 november 2022 heeft hij dat besluit ingetrokken. Vervolgens is referente gehoord. Met het bestreden besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag opnieuw ongegrond verklaard.
3. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting te Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eisers, G. Ogbamichael als tolk in te taal Tigrinya, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

5. Eiser 1 en eiseres 1 zijn de ouders van referente. Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum eiser 1] 1974 en [geboortedatum eiser 2] 1980. De overige eisers zijn de broers en de zus van referente. Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2004, [geboortedatum] 2007 en [geboortedatum] 2011.
6. Referente is geboren op [geboortedatum referente] 1999. Zij heeft in Nederland sinds 25 januari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Zij heeft binnen drie maanden na de vergunningverlening, toen zij nog minderjarig was, een mvv-aanvraag ingediend voor nareis van eisers. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 7 april 2017 afgewezen omdat de gezinsband met de familieleden niet was aangetoond. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
7. Op 17 juli 2020 en 9 september 2020 hebben eisers opnieuw nareisaanvragen ingediend voor verblijf bij referente. Op 19 september 2020 heeft de gemachtigde van eisers aan de staatssecretaris verzocht om deze verzoeken aan te merken als aanvragen voor gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM [2] omdat referente inmiddels meerderjarig was geworden. Met het primaire besluit zijn deze aanvragen afgewezen. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris die afwijzing in stand gelaten. Hierbij heeft hij overwogen dat eisers voldoende inspanningen hebben geleverd om de familierechtelijke relatie met referente aannemelijk te maken. Zij krijgen daarom het voordeel van de twijfel. Er wordt echter geen DNA-onderzoek aangeboden omdat een positief resultaat niet tot inwilliging van de aanvragen kan leiden. Volgens de staatssecretaris is tussen referente en haar ouders (eiser 1 en eiseres 1) namelijk geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tussen referente en de overige eisers is wel sprake van dergelijk gezinsleven, gelet op het feit dat referente tot haar vertrek uit Eritrea met hen heeft samengewoond. De belangenafweging valt echter in het nadeel van (alle) eisers uit.

Het oordeel van de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM aan de hand van de door eisers ingediende beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. In het navolgende legt zij uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Gezinsleven tussen referente en haar ouders (eiser 1 en eiseres 1)
Is het jongvolwassenenbeleid van toepassing?
9. Eiser 1 en eiseres 1 voeren aan dat zij vallen onder het jongvolwassenenbeleid, zoals neergelegd in onderdeel B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Referente is 24 jaar. Weliswaar woont zij zelfstandig en werkt zij voltijds, maar dat is volgens eisers slechts het gevolg van de afwezigheid van haar ouders. Het feit dat zij al jong zelfstandig is geworden kan in deze omstandigheden niet tegen haar gebruikt worden. Daarbij heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij in het primaire besluit heeft overwogen dat eisers aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid voldoen, maar thans stelt dat dit niet (langer) het geval is.
10. Op grond van onderdeel B7/3.8.1 van de Vc neemt de IND [3] familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referente zelfstandig woont en al geruime tijd in haar eigen levensonderhoud voorziet. De staatssecretaris heeft reeds daarom niet ten onrechte overwogen dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. Bovendien stelt de staatssecretaris terecht dat hij op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden is om in bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit te maken. Een nadere motivering waarom de staatssecretaris zich bij het bestreden besluit, anders dan voorheen, op het standpunt dat eisers niet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid voldoen, is daarom niet vereist.
Is sprake van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar ouders?
12. Nu het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en haar ouders om te kunnen spreken van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Ter beoordeling van deze banden heeft de staatssecretaris onder meer overwogen dat de medische klachten van eiseres 1 niet met documenten is onderbouwd en dat er geen sprake is van financiële afhankelijkheid die niet ook op afstand kan worden voortgezet. Dit laatste geldt ook voor de emotionele afhankelijkheid tussen referente en haar ouders. De staatssecretaris onderkent dat het voor referente moeilijk moet zijn geweest om een leven in Nederland op te bouwen terwijl haar ouders in Ethiopië en Israël verbleven, maar dit maakt nog niet dat hun onderlinge banden de gebruikelijke afhankelijkheid tussen ouders en hun kinderen overstijgen. Eisers hebben dit in beroep niet bestreden. De staatsecretaris heeft daarom voldoende deugdelijk gemotiveerd dat tussen referente en haar ouders geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
De belangenafweging
13. Eisers stellen zich op het standpunt dat de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. Volgens eisers zou de oorspronkelijke nareisaanvraag onder het inmiddels geldende beleid zijn ingewilligd. De staatssecretaris heeft in zijn belangenafweging daarom te veel gewicht toegekend aan het ontbreken van gezinsleven tussen referente en haar ouders. Aan het bestaan van gezinsleven tussen referente en haar broers en zus dient bovendien doorslaggevende betekenis toe te komen. In dit verband speelt ook een rol dat de staatssecretaris een kleinere beoordelingsmarge heeft als er minderjarige kinderen in het spel zijn. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 19 september 2023. [4] Bovendien kan het tijdverloop en de toegenomen zelfstandigheid van referente als gevolg van dit tijdverloop, niet zonder meer aan eisers worden tegengeworpen. Referente en eisers worden dan immers in feite gestraft voor het feit dat referente zelfredzaam is geworden.
14. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden voldoende zijn meegenomen. Aan de eerste nareisprocedure komt beperkte betekenis toe omdat het besluit op de nareisaanvraag volgens het toen geldende beleid tot stand is gekomen en in rechte is komen vast te staan. Dat de nareisaanvraag onder het thans geldende beleid zou zijn ingewilligd, is speculatief. De staatssecretaris stelt verder dat hij de belangen van de minderjarige kinderen voldoende heeft meegewogen. Het lijdt op basis van de rechtspraak over artikel 8 van het EVRM geen twijfel dat minderjarige kinderen zoveel mogelijk bij hun biologische ouders moeten kunnen verblijven. Aan dit uitgangspunt is in het bestreden besluit uiting gegeven.
15. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond stelt de rechtbank voorop dat, ook als de staatssecretaris vaststelt dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, hij gehouden is een belangenafweging te maken waarbij alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden betrokken. [5] Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2020 [6] volgt verder dat een aanvankelijk alleenstaande minderjarige referent, van wie een eerste mvv-aanvraag (nareis) onherroepelijk is afgewezen, een reguliere aanvraag om gezinshereniging kan indienen. Daarbij moet de staatssecretaris bijzondere omstandigheden, zoals het meerderjarig worden van een referent na afwijzing van een eerste mvv-aanvraag in het kader van nareis, in deze reguliere gezinsherenigingsprocedure betrekken. Om ook anderszins geen afbreuk te doen aan het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, [7] moet de staatssecretaris bij de beoordeling van zo'n reguliere aanvraag rekening houden met de voorgeschiedenis van die aanvankelijk alleenstaande minderjarige referent. Dit betekent dat hij in zijn belangenafweging in het bijzonder rekening houdt met de leeftijd en vluchtelingenstatus dan wel subsidiaire beschermingsstatus van die referent, de behandelduur van de eerste mvv-aanvraag en de redenen waarom die aanvraag niet gehonoreerd kon worden.
16. Uit het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris in de belangenafweging vooral gewicht heeft toegekend aan het economische belang van de Nederlandse Staat en het belang van een restrictief toelatingsbeleid. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden, gelegen in de eerdere nareisaanvraag die referente als minderjarige houder van een asielvergunning ten behoeve van eisers heeft ingediend, is in het bestreden besluit volstaan met de constatering dat die aanvraag - op grond van het destijds geldende beleid - terecht is afgewezen. De rechtbank stelt dan ook vast dat de staatssecretaris, in strijd met de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 november 2020, niet is ingegaan op de leeftijd van referente ten tijde van de nareisaanvraag, het feit dat aan haar internationale bescherming is verleend, de duur van de nareisprocedure, en de redenen waarom de nareisaanvraag is afgewezen. Ook in het verweerschrift of ter zitting heeft de staatssecretaris niet uiteen kunnen zetten of deze elementen in de belangenafweging een rol hebben gespeeld en zo ja, welk gewicht daaraan toekomt. De enkele opmerking van de staatssecretaris ter zitting dat de nareisprocedure niet excessief lang heeft geduurd, is daarvoor onvoldoende. Dat, zoals de staatssecretaris ook heeft opgemerkt, referente inmiddels zelfredzaam is en gezinshereniging bij meerderjarige kinderen slechts in zeer bijzondere omstandigheden wordt toegestaan, is in dit verband niet relevant. Het standpunt van de staatssecretaris dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt berust daarom op een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

17. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris zal binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eisers moeten nemen en daarbij in acht moeten nemen wat in deze uitspraak is overwogen.
18. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook moet de staatssecretaris het betaalde griffierecht voor een bedrag van € 184 aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken nadat deze uitspraak bekend is gemaakt een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro) aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3961.
2.Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
7.Richtlijn 2003/86/EG.