ECLI:NL:RVS:2019:3961

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
201901281/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.C. van den Berg, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2019. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 april 2017 zijn afgewezen. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren van de vreemdelingen tegen deze afwijzing op 16 november 2017 ongegrond. De rechtbank oordeelde in januari 2019 dat de beroepen van de vreemdelingen ongegrond waren.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep hebben de vreemdelingen documenten overgelegd, waaronder een doopakte en een identiteitsbewijs. Deze documenten waren echter van vóór de uitspraak van de rechtbank en de vreemdelingen hebben niet kunnen toelichten waarom zij deze stukken niet eerder hadden kunnen overleggen. Hierdoor konden deze documenten niet worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201901281/1/V2.
Datum uitspraak: 25 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 januari 2019 in zaken nrs. 17/16438 en 17/16439 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 7 april 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 16 november 2017 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.    Terwijl het door de vreemdelingen ingestelde hoger beroep in behandeling was hebben zij een doopakte en een identiteitsbewijs overgelegd. Deze documenten dateren allebei van vóór de aangevallen uitspraak. De vreemdelingen hebben niet toegelicht waarom zij deze stukken redelijkerwijs niet al in beroep hadden kunnen overleggen. Deze stukken kunnen daarom niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Borman    w.g. Fernandez
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2019
753.